Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 120 min
Éléments de cette leçon
Bonjour
Slide 1 - Diapositive
Regelmatige werkwoorden op -er
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Vidéo
Regelmatige ww op -er
Heel veel werkwoorden in het Frans eindigen op -ER.
Bijvoorbeeld:
danser
travailler
donner
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden.
Slide 4 - Diapositive
De stam
De stam maak je door -ER van het hele werkwoord af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...
Bijvoorbeeld:
parler --> parl-
danser --> dans-
Slide 5 - Diapositive
Wat is de stam van het werkwoord 'habiter'?
Slide 6 - Question ouverte
Wat is de stam van het werkwoord 'adorer'?
Slide 7 - Question ouverte
De uitgangen
Slide 8 - Diapositive
Het regelmatige werkwoord op -er
Slide 9 - Diapositive
Is "Je aime" juist of fout?
A
juist
B
fout
Slide 10 - Quiz
Tu te souviens?
Slide 11 - Diapositive
Qu'est-ce que c'est "on" ?
"On" betekent letterlijk "men". In spreektaal wordt het gebruikt zoals in het Nederlands "we" gebruiken.
"on" wordt vervoegd als "il" en "elle", met een -e op het eind.
EXEMPLES:
=> On joue au foot = we voetballen.
=> Aux Pays-Bas, on mange des bitterballen. = In Nederland, eten we bitterballen.
Slide 12 - Diapositive
Vous
vous = jullie
vous = u
Slide 13 - Diapositive
Elles
Elles gebruik je allen als je zeker weet dat je over allen maar meisjes en/of vrouwen praat (vrouwelijk meervoud). Voor mannelijk meervoud of gemengd meervoud gebruik jeils.
Slide 14 - Diapositive
Als er 10 meisjes en 1 jongen zijn, gebruik je "ils" of "elles"?
Slide 15 - Diapositive
Exercice 1
Stap 1: aim-
Stap 2:
j’aim
tu aim
il aim
elle aim
on aim
nous aim
vous aim
vous aim
ils aim
elles aim
Slide 16 - Diapositive
Exercice 2 - vertaal alleen het onderwerp en het werkwoord.
ador - Damien is dol op muziek.
jou - Ik voetbal. / Ik speel voetbal.
aim - Houdt u van rugby, meneer La Note?
aim - Clarisse houdt van de muziek van A.R.
regard - Wij kijken naar een film op TV.
habit - Wonen jullie / woont u in Serris?
habit - Ja, wij wonen in Serris.
jou - Saïd en Damien spelen rugby.
cherch - Mevrouw Lecours zoekt haar mobieltje.
rang - Julie ruimt haar kamer op.
Slide 17 - Diapositive
Les nombres de 20 à 60
Slide 18 - Diapositive
Slide 19 - Vidéo
Tientallen
10 = dix
20 = vingt
30 = trente
40 = quarante
50 = cinquante
60 = soixante
70 = soixante-dix
Uitzonderingen
Vanaf 20 = tiental+1 => ET:vingt-et-un, trente-et-un, quarante-et-un, cinquante-et-un, soixante-et-un etc.