02b - hv12 - Chapitre 3 - B (lire)

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

bonjour - comment ça va?

avez-vous:

-> vos livres?

-> vos cahiers?

-> vos trousses / stylos?

aujourd'hui nous sommes le ??? ?????? ??? ????

tu as fait tes devoirs?

• wat was het huiswerk voor vandaag?
• 👍🏼 juist WEER apprendre vocabulaire A&B
• want vorige les: 0 voldoende 🫣😢😳
• on va de nouveau faire une dictée (2 delen)
• weer niet geleerd? ga je volgende les naar het LOS (donderdag 13 feb)
• schrijf jouw naam op het blaadje
• schrijf de nummers 1 t/m 30
• ter info -> 70% moet goed zijn -> 21 goed (9 fout) = 5,5
• je krijgt 5 minuten

vous êtes prêts?

Jullie moeten zo de vocabulaire (21) vertalen naar het Frans of naar het Nederlands. En aangeven être of avoir (9)

Bijvoorbeeld:

J'ai [1 twaalf] ans. [2 J'habite] à Driebergen. Nous sommes ici.

• douze
• ik woon

1.

2.

• ai = avoir
• sommes = être

dictée

Tu es en quelle [1 klas]? Je suis en [2 cinquième]. Tu as quelles [3 vakken] le [4 vendredi]? J'ai [5 maths],

[6 géographie], [7 geschiedens], [8 frans] et [9 engels]. Mon prof de dessin est [10 geweldig] et super [11 aardig], ma prof de français est [12 sévère] mais elle n'est pas [13 nulle]. Le [14 matin] [15 ik ga] au [16 collège], [17 s'middags] je [18 rentre] avec mon [19 rugzak]. Je [20 commence] à [21 negen uur].

geef aan

hoe de werkwoorden, heten: être of avoir?

22. Tu es  au collège?   23. Non, je suis à la maison.

24. Tu as quel âge?      25.J'ai 13 ans.

26. Mon prof de biologie est sympa.

27. Nous sommes à Doorn.

28. Vous avez un sandwich?     29. Oui, et nous avons aussi de la glace.

30. Ils sont où? 

1 klas = classe

2  cinquième = eerste klas

3 vakken = matières

4 vendredi = vrijdag

5 maths = wiskunde

6 géographie = aardrijkskunde

7 geschiedenis = l'histoire

8 frans = le français

9 Engels = anglais

10 geweldig = génial

11 aardig = sympa

12 sévère = streng

13 nulle = slecht

14 le matin = s ochtends 

15 ik ga = je vais

16 collège = onderbouw/ school

17 's middags = l'après-midi

18 rentrer = naar huis gaan

19 rugzak = sac à dos

20 commence = begin

21 negen uur = neuf heures

22 être, 23 être, 24 avoir,     25 avoir, 26 être, 27 être,    28 avoir, 29 avoir, 30 être

page cent-six

• je kunt een tijdschriftartikel over scholen in verschillende landen begrijpen (lire)
• je kunt de kloktijden gebruiken (voca)
• je kent woorden die te maken hebben met school (voca)
• je weet hoe je een tekst globaal leest (tuyau + lire)

quels sont les buts?

on parle français dans le monde entier

français = langue officielle dans 29 pays

"le collège dans le monde"=

écoles dans le monde où on parle français

1st onderwerp

dan globaal lezen -> inleiding + tussenkopjes

10b -> lis le texte globalement + complète les fiches

10c -> lees de hele tekst, beantwoord in het NL. Onderstreep jouw 'bewijs' in de tekst (zo kort mogelijk)

devoirs

apprendre

1. dagen van de week page 132
2. kloktijden page 108
3. vocabulaire A+B page 130
4. phrases-clés C page 132
5. verbe être page 133

12a page cent-huit

but

exercice 12c page 109

controle buts       

• kun je een tijdschriftartikel over scholen in verschillende landen begrijpen ?
• kun je de kloktijden gebruiken?
• ken je woorden die te maken hebben met school?
• weet je hoe je een tekst globaal leest?

devoirs

apprendre

1. dagen van de week page 132
2. kloktijden page 108
3. vocabulaire A+B page 130
4. phrases-clés C page 132
5. verbe être page 133