Aantekeningen maken

Aantekeningen maken
Aantekeningen maken
1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactif et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Aantekeningen maken
Aantekeningen maken

Slide 1 - Diapositive

Schriftelijke aantekeningen - waarom?

Psychologisch onderzoek toont aan dat je door met de hand te schrijven het creatieve deel in je hersenen aanspreekt en informatie bovendien langer vast kunt houden. Bovendien is het makkelijker om dingen te onthouden als je ze eerst opgeschreven hebt.

Slide 2 - Diapositive

Schriftelijke aantekeningen - waarom?
Schrijven activeert verschillende delen van het brein
Tijdens het leren schrijven van een letter wordt er een specifiek motorprogramma opgeslagen in de hersenen: een soort beschrijving van de precieze bewegingen die moeten worden uitgevoerd om een bepaalde letter te schrijven. Hetzelfde programma wordt vervolgens ook actief als je de letter ziet, denken hersenwetenschappers.
Als je een nieuwe letter leert door te typen, ontstaat er geen uniek motorprogramma dat bij het schrijven van deze letter hoort. Dat komt doordat de ‘typhandeling’ geen relatie heeft met de vorm van de letters – voor iedere toets maak je immers dezelfde beweging. De koppeling die hierdoor ontstaat helpt je dus niet bij het leren herkennen van letters



Slide 3 - Diapositive

Schriftelijke aantekeningen - waarom?
Van schrijven krijg je ideeën
Kinderen die verhalen en werkstukken schrijven met de hand, blijken uitgebreidere en meer creatieve ideeën te hebben. Wordt er een opstel op de computer getypt, dan is dat veel minder het geval. 

Slide 4 - Diapositive

Schriftelijke aantekeningen - waarom?
Schrijven verbetert de fijne motoriek
Mensen die veel met de hand schrijven, zijn vaak beter met hun handen, omdat ze geleerd hebben meer gedetailleerd bezig te zijn. In een onderzoek werden twee groepen volwassenen vergeleken: een 'computergroep’ (die vooral de computer gebruikte voor tekstverwerking) en een ‘schrijfgroep’. Beide groepen werd gevraagd een aantal testjes uit te voeren om de fijne motoriek te testen. Het bleek dat op één van de testen, waarin mensen een lijn moesten volgen met een pen zonder af te wijken, de computergroep veel langzamer was dan de schrijfgroep (Sulzenbruck et al., 2011).


Slide 5 - Diapositive

Schriftelijke aantekeningen - waarom?
Schrijven creërt een actief brein
Amerikaanse onderzoekers toonden aan dat de hersenen van kinderen die veel schrijven meer neurologische activiteit laten dan die van kinderen die voornamelijk achter een toetsenbord zitten. Ook blijken mensen met een duidelijk en net handschrift (wat vaak een gevolg is van veel schrijven) een brein te hebben waarin meer gaande is dan bij mensen die rommelig en slecht leesbare letters produceren.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Lien

Hoe maak je aantekeningen?

Slide 8 - Question ouverte

Aantekeningen - hoe?
  • Gebruik geen hele zinnen.
  • Laat overbodige woorden weg.
  • Gebruik symbolen: bijvoorbeeld een pijl om een verband aan te geven of een dubbele punt als een definitie begint.
  • Zorg dat je vaste afkortingen gebruikt.
  • Onderstreep of markeer belangrijke woorden.
  • Maak waar nodig rijtjes.
  • Laat na elk onderwerp een regel leeg.

Slide 9 - Diapositive

woordsoorten

Slide 10 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn:
  1. mensen
  2. dieren
  3. planten
  4. dingen
  5. namen (van mensen, bedrijven, steden, landen)

Slide 11 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord (zn)
Concrete zelfstandig naamwoorden:
De meeste zelfstandige naamwoorden kun je aanraken, ze zijn 'tastbaar', zoals een tafel, een telefoon en een wipkip. 

Abstracte zelfstandig naamwoorden:
Er zijn ook niet-tastbare zelfstandig naamwoorden, zoals 
boosheid, vrolijkheid, angst, honger en liefde. 

Slide 12 - Diapositive

Lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.

Bepaald lidwoord (blw): de en het
Onbepaald lidwoord (olw): een

Voor een zelfstandig naamwoord staat vaak een lidwoord.

Slide 13 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Vertelt meer over het zelfstandig naamwoord.
Soms staan ze voor een zelfstandig naamwoord: 
het sportieve meisje
Ze kunnen ook op een andere plaats in de zin staan: 
Het meisje is sportief.
Ze hebben twee vormen: de jongen is lief of de lieve jongen.
Er kunnen veel verschillende bijvoeglijke naamwoorden bij één zelfstandig naamwoord voorkomen.

Slide 14 - Diapositive

Het zelfstandig werkwoord (zww)
Het zelfstandig werkwoord (zww) geeft een actie/handeling/gebeurtenis aan.
Het zww kan alleen in de zin staan, maar ook samen met andere werkwoorden.
Het zww kan in verschillende vormen voorkomen. Zo is er de persoonsvorm (Dennis maakt ijs), het voltooid deelwoord (Dennis heeft ijs gemaakt) en de infinitief (Dennis wil ijs maken).

Slide 15 - Diapositive

Het hulpwerkwoord (hww)
Hulpwerkwoorden geven aan of het belangrijkste werkwoord ...
  • misschien nog gaat gebeuren: De juf zou een mop vertellen.
  • mogelijk is: De leraar kan een fout maken.
  • waarschijnlijk is: Het schijnt morgen te gaan onweren.
  • al gebeurd is: De toren is gevallen.

Slide 16 - Diapositive

Het hulpwerkwoord (hww)

Trucjes:

Het hulpwerkwoord kun je weglaten uit de zin.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd het hulpwerkwoord.


Slide 17 - Diapositive

ontleden

Slide 18 - Diapositive

Persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm (pv) is het werkwoord dat hoort bij de hoofdpersoon uit de zin: het onderwerp.
De persoonsvorm verbindt het onderwerp met de rest van de zin.
De persoonsvorm past zich aan het onderwerp aan en aan de tijd waarin de zin staat.
 

Slide 19 - Diapositive

Persoonsvorm (pv)
Trucs: 
Je kunt de persoonsvorm dus vinden door de zin van tijd te veranderen en te kijken welk werkwoord verandert.
Je kunt ook het onderwerp aanpassen van enkelvoud naar meervoud (of andersom).
In iedere zin staat minimaal één persoonsvorm. Er kunnen meerdere persoonsvormen in een zin staan.

Slide 20 - Diapositive

Zinsdelen
Een zin kun je verdelen in zinsdelen.
Een zinsdeel bestaat uit één woord of een paar woorden die bij elkaar horen.
Elk zinsdeel voegt een stukje informatie toe aan een zin.
Elk zinsdeel heeft een bepaalde functie in een zin, bijvoorbeeld die van onderwerp.



Onderstreep de persoonsvorm.
Zet de persoonsvorm tussen zinsdeelstrepen.
Zet steeds een of meer worden voor de persoonsvorm. Elk woord of elke woordgroep die je voor de persoonsvorm kunt zetten is een zinsdeel.
! Houd de zinsdelen altijd zo lang mogelijk.
! Delen van het werkwoordelijke gezegde vormen samen één zinsdeel.

Slide 21 - Diapositive

Zinsdelen
Als je twijfelt welke woorden bij elkaar horen kun je de zinsdeelproef toepassen.
  1. Onderstreep de persoonsvorm.
  2. Zet de persoonsvorm tussen zinsdeelstrepen.
  3. Zet steeds een of meer worden voor de persoonsvorm. Elk woord of elke woordgroep die je voor de persoonsvorm kunt zetten is een zinsdeel.

! Delen van het werkwoordelijke gezegde vormen samen één zinsdeel.

Slide 22 - Diapositive

Zinsdelen
! Houd de zinsdelen altijd zo lang mogelijk.
! Delen van het werkwoordelijke gezegde vormen samen één zinsdeel.

Slide 23 - Diapositive