Economie voor vmbo
lessen voor de dagelijkse praktijk

Examen 2019 I Sparen, rente en de belastingen

Sparen, rente en de belastingen
1 / 7
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 7 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Sparen, rente en de belastingen

Slide 1 - Tekstslide

Lees het bericht (klik op het oog).

In 2014 ontving Roberta 1% rente over het geld op haar spaarrekening.
Het prijsindexcijfer (CPI) in 2014 was 102,5. Het jaar 2013 is basisjaar.
Bereken in één decimaal het koopkrachtverlies van haar spaargeld in
2014. Schrijf je berekening op.

Slide 2 - Open vraag

Bovendien moet Roberta van haar belastbaar spaargeld op 1 januari 2014 1,2% aan vermogensrendementsheffing (VRH) afdragen. Het vermogen van Roberta bestaat op 1 januari 2014 uitsluitend uit haar spaargeld van € 140.000.

Slide 3 - Tekstslide

Gebruik de bijlage.
Bereken de VRH over het spaargeld van Roberta.
Schrijf je berekening op.

Slide 4 - Open vraag

De Belastingdienst gaat ervan uit dat Roberta een (fictief)
vermogensrendement op haar spaarrekening heeft behaald van 4%. “Die 4% klopt niet met de werkelijkheid”, meent Roberta.

Op welk gegeven baseert Roberta haar mening?

Slide 5 - Open vraag

De lage rentestand is ontstaan door het beleid van renteverlagingen van
de Europese Centrale Bank (ECB). “Sparen levert daardoor bijna niks op”, zegt Roberta. Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen.

Geld lenen door consumenten is nu relatief          Mensen zonder spaargeld zullen hierdoor eerder gaan                Sparen levert weinig op, waardoor consumenten meer zullen gaan
investeren.
beleggen.
goedkoop.
duur.
lenen.
sparen.

Slide 6 - Sleepvraag

De ECB wil door haar lagerentebeleid de economie in de EMU-landen stimuleren.
Welke gevolgen verwacht de ECB door haar lagerentebeleid?

A
De bestedingen zullen dalen en de besparingen zullen dalen.
B
De bestedingen zullen dalen en de besparingen zullen stijgen.
C
De bestedingen zullen stijgen en de besparingen zullen dalen.
D
De bestedingen zullen stijgen en de besparingen zullen stijgen.

Slide 7 - Quizvraag