Extra informatieDe toespraak van Göth weerspiegelt jaren van nazipropaganda. Hij had zich op zeventienjarige leeftijd aangesloten bij een nazi-jongerengroep in Oostenrijk en werd op 22-jarige leeftijd lid van de SS. Göth was ervan overtuigd dat hij tot een 'superieur ras' behoorde en dat de Joden zijn 'raciale vijand' waren.
De meeste van zijn mannen hadden dezelfde opvattingen. De nazi's richtten veel van hun propaganda op jonge mensen. Kort nadat Hitler aan de macht was gekomen, werden nieuwe eindtermen voor het onderwijs ingevoerd. Jongeren moesten inzicht krijgen in erfelijkheid en ras, en verantwoordelijkheid ervaren jegens de natie. Het Duitse volk was de belangrijkste exponent van het Noordse ras. Op scholen leerden Duitse kinderen dat Joden, zwarten en 'zigeuners' inferieur waren aan 'Ariërs'. Zelfs rekenboeken bevatten "problemen" zoals deze:
"De Joden zijn vreemdelingen in Duitsland - In 1933 waren er 66.060.000 inwoners van het Duitse Rijk, van wie 499.682 Joden. Wat is het percentage vreemdelingen?"
De nadruk op 'ras' accentueerde het isolement van Joodse studenten. Erika Mann, een Duitse schrijver die zich tegen de nazi’s keerde, vertelt over haar herinneringen:
“Je verlaat het huis in de ochtend, "Heil Hitler" op je lippen. .. . Overal in de straat wapperen de vlaggen, elk raam is gekleurd met rode spandoeken en het zwarte hakenkruis in het midden van elk raam. Een bord staat op de steiger: ‘We hebben onze Führer te danken dat we hier vandaag werken. Heil Hitler!’
Andere borden zijn overal te zien: langs hotels, restaurants, zwembaden, scholen: ‘Niet voor Joden’. En wat voel je? . .. Je voelt niets, je ziet deze plakkaten al bijna vijf jaar. Dit is een gewoonte, het is allemaal volkomen natuurlijk, natuurlijk mogen Joden hier niet. Vijf jaar uit het leven van een kind van negen - dat is zijn leven, na vier jaar kindertijd, zijn hele persoonlijke, bewuste bestaan. Door de nazi-straat loopt het nazi-kind.”