Uit het antwoord moet blijken dat het gaat om de Duitse inval (in Nederland op 10 mei 1940).
Slide 2 - Tekstslide
Antwoord
• nummer 1 (1 punt)
• nummer 2 (1 punt)
Slide 3 - Tekstslide
Antwoord
Voorbeeld van een juist antwoord is (twee van de volgende):
− (Meer) burgers worden slachtoffer/doelwit van oorlogsgeweld. / Er
worden wapens gebruikt met grote vernietigingskracht.
− De economie staat in dienst van de oorlog.
− Het hele land (ook wie niet kan meevechten) moet meehelpen aan het
thuisfront.
− De staat controleert de hele samenleving.
per juist antwoord 1
Slide 4 - Tekstslide
Antwoord
Voorbeeld van een juist antwoord is:
De systematische Jodenvervolging in Nederland begon met het oppakken van Joden tijdens razzia’s (door de Duitsers). Vervolgens werden zij naar (het doorgangskamp) Westerbork gestuurd om van daaruit naar vernietigingskampen (zoals Auschwitz) te worden gedeporteerd (waar zij werden vermoord).
indien drie begrippen juist worden gebruikt 2 punten
indien twee begrippen juist worden gebruikt 1 punt
indien minder dan twee begrippen juist worden gebruikt 0
punten
Opmerking
Er mogen alleen scorepunten worden toegekend als de begrippen in een juiste onderlinge samenhang en betekenis worden gebruikt.
Slide 5 - Tekstslide
Antwoord
E (Verenigde Staten)
Slide 6 - Tekstslide
Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat het Duitse leger (aan het einde van de oorlog) iedereen nodig had in de strijd / veel troepen ingezet waren aan het Oostfront.
Slide 7 - Tekstslide
Antwoord
De krijgsgevangenen hadden gevochten vóór de Geallieerden en tegen de As-mogendheden.
Opmerking
Alleen als beide bondgenootschappen juist zijn, mag 1 scorepunt worden toegekend.