Geschiedenisleraar.nl
Dé link tussen verleden en heden

Examen Geschiedenis 2016 (2e tijdvak)

Examen Geschiedenis
2016 2e Tijdvak
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Examen Geschiedenis
2016 2e Tijdvak

Slide 1 - Tekstslide

Staatsinrichting 
van Nederland

Slide 2 - Tekstslide

Antwoord
C

Slide 3 - Tekstslide

Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat het gaat om de controlerende taak (of een omschrijving daarvan).

Slide 4 - Tekstslide

Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat de regering (voor het handelen van de koning) niet de ministeriële verantwoordelijkheid wilde dragen.

Slide 5 - Tekstslide

Antwoord
  • Bij Thorbecke hoort 1 (= De belangrijkste liberale politicus van de 19e eeuw) 1  punt
  • Bij Kuyper hoort 5 (= Een protestantse leider met veel nieuwe ideeën) 1 punt

Slide 6 - Tekstslide

Antwoord
nummer 3 en 4 

Opmerking 
Alleen als beide antwoorden juist zijn, mag 1 scorepunt worden toegekend

Slide 7 - Tekstslide

Antwoord
C

Slide 8 - Tekstslide

Antwoord
Voorbeeld van een juist antwoord is:
Dit besluit past niet bij de politieke uitgangspunten van de liberalen, want liberalen willen zo min mogelijk overheidsinvloed (op economisch gebied) / zoveel mogelijk vrijheid voor/invloed van bedrijven.

óf

Dit besluit past wel bij de politieke uitgangspunten van de liberalen, want de overheid moest volgens de liberalen (in de nachtwakersstaat) zorgen voor primaire zaken als veiligheid, wegen en infrastructuur (zoals een telefoonverbinding).

Opmerking
Alleen als na een keuze een juiste, bijpassende verklaring volgt, mag 1 scorepunt worden toegekend.

Slide 9 - Tekstslide

Antwoord
A

Slide 10 - Tekstslide

Antwoord
Voorbeeld van een juist antwoord is:
  •  De feministe wilde duidelijk maken dat Nederland (internationaal) achterloopt (op het gebied van vrouwenemancipatie) 1 punt
  • Haar politieke doel is dat ook in Nederland vrouwenkiesrecht wordt ingevoerd 1 punt

Slide 11 - Tekstslide

Antwoord
Bij zin 1 hoort d (= officier van justitie). 
Bij zin 2 hoort a (= advocaat). 
Bij zin 3 hoort b (= getuige). 
Bij zin 4 hoort e (= rechter). 

indien vier antwoorden juist 2 
indien drie antwoorden juist 1 
indien minder dan drie antwoorden juist 0

Slide 12 - Tekstslide

Antwoord
B

Slide 13 - Tekstslide

Antwoord
budgetrecht / begrotingsrecht

Slide 14 - Tekstslide

Antwoord
het recht van interpellatie (of een omschrijving daarvan) / het recht om de regering te controleren

Slide 15 - Tekstslide

Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat de Eerste Kamer/de leden van de Eerste Kamer (indirect/getrapt) gekozen wordt/worden door de Provinciale Staten/de leden van de Provinciale Staten.

Slide 16 - Tekstslide

Historisch Overzicht
vanaf 1900

Slide 17 - Tekstslide

Antwoord
In afbeelding 1 worden de Centralen bespot.
In afbeelding 2 worden de Geallieerden bespot. 
In afbeelding 3 worden de Centralen bespot.

indien drie antwoorden juist 2
indien twee antwoorden juist 1
indien minder dan twee antwoorden juist 0

Slide 18 - Tekstslide

Antwoord
C

Slide 19 - Tekstslide

Antwoord
Eerst 2, vervolgens 3 en ten slotte 1. 

Opmerking Er is maar één juiste volgorde.

Slide 20 - Tekstslide

Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat de Volkenbond (een nieuwe) oorlog zou moeten voorkomen / de internationale rechtsorde moet helpen handhaven.

Slide 21 - Tekstslide

Antwoord
nummer 2, 4 en 6

indien drie antwoorden juist 2 
indien twee antwoorden juist 1 
indien minder dan twee antwoorden juist 0

Slide 22 - Tekstslide

Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat het hier gaat om verplichte werkverschaffing(sprojecten) (of een omschrijving daarvan) / veel werklozen bang waren hun uitkering te verliezen als ze niet aan het werk gingen.

Slide 23 - Tekstslide

Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat het gaat om de collectivisatie van de landbouw (of een omschrijving daarvan).

Opmerking
Het antwoord ‘Vijfjarenplan’ mag niet goed gerekend worden.

Slide 24 - Tekstslide

Antwoord
Voorbeeld van een juist antwoord is:
  • De mening van de vrouw is opmerkelijk, omdat zij Stalin (als de leider van het land) niet de schuld gaf van haar gevangenschap / zij (ondanks de arrestatie) positief bleef over Stalin 1 punt 
  • Een onderdeel van de politiek van Stalin (als verklaring voor deze opmerkelijke mening) is persoonsverheerlijking / propaganda/indoctrinatie (of een voorbeeld daarvan) 1 punt

Slide 25 - Tekstslide

Antwoord
D

Slide 26 - Tekstslide

Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat het gaat om de Duitse inval (in Nederland op 10 mei 1940).

Slide 27 - Tekstslide

Antwoord
Eerst 4, daarna 2, vervolgens 3, dan 5 en ten slotte 1.

Opmerking
Als door het weglaten van één foutief geplaatst nummer een verder foutloze reeks ontstaat, wordt 1 scorepunt toegekend.

Slide 28 - Tekstslide

Antwoord
• nummer 1 
• nummer 2 

per juist antwoord 1

Slide 29 - Tekstslide

Antwoord
D

Slide 30 - Tekstslide

Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat het Duitse leger (aan het einde van de oorlog) iedereen nodig had in de strijd / veel troepen ingezet waren aan het Oostfront.

Slide 31 - Tekstslide

Antwoord
Voorbeeld van een juist antwoord is (twee van de volgende):
  • (Meer) burgers worden slachtoffer/doelwit van oorlogsgeweld. / Er worden wapens gebruikt met grote vernietigingskracht. 
  • De economie staat in dienst van de oorlog. 
  • Het hele land (ook wie niet kan meevechten) moet meehelpen aan het thuisfront. 
  • De staat controleert de hele samenleving. 
per juist antwoord 1

Slide 32 - Tekstslide

Antwoord
B

Slide 33 - Tekstslide

Antwoord
Voorbeeld van een juist antwoord is:
  • Reden tegen Soekarno: hij had samengewerkt/gecollaboreerd met de Japanners (tijdens de bezetting van Nederlands-Indië) / Soekarno had de onafhankelijkheid uitgeroepen 1 punt
  • Deze mening speelde een rol bij de besprekingen, omdat de Japanse bezetting nog maar kort daarvoor had plaatsgevonden (en Nederland niet wilde onderhandelen met een collaborateur) / Nederland de onafhankelijkheid niet accepteerde/Nederlands-Indië niet wilde verliezen / de regering rekening moest houden met de mening van de kiezers thuis 1 punt

Slide 34 - Tekstslide

Antwoord
Voorbeeld van een juist antwoord is:
  • Reden tegen Soekarno met behulp van de bron: hij werd in verband gebracht met/gesteund door het communisme (omdat zijn afbeelding samen met die van communistische leiders tijdens de optocht wordt meegedragen) 1 punt
  • De portretten vormden een actueel onderwerp in de wereldpolitiek van dat moment, omdat het in de tijd van de Koude Oorlog (of een omschrijving daarvan) speelde / een oproep tot dekolonisatie betekende 1 punt

Slide 35 - Tekstslide

Antwoord
Voorbeeld van een juist antwoord is:
Titel 1 hoort bij de kaart, want het Verdelingsplan werd in 1947 opgesteld / er waren (in 1947) nog geen bezette gebieden / Jeruzalem stond onder VN-bestuur (in 1947) / er worden twee staten afgebeeld (binnen Palestina).

Opmerking
Alleen als na een juiste keuze een juiste verklaring volgt met behulp van de bron, mag 1 scorepunt worden toegekend.

Slide 36 - Tekstslide

Antwoord
C

Slide 37 - Tekstslide

Antwoord
B

Slide 38 - Tekstslide

Antwoord
Carter

Slide 39 - Tekstslide

Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat de bron minder betrouwbaar is, omdat de president/Carter niet onpartijdig/niet objectief is/direct betrokkene was / omdat het de herinneringen van de president/Carter zijn / omdat de president/Carter zijn eigen rol mooier/groter wil maken.

Slide 40 - Tekstslide

Antwoord
C

Slide 41 - Tekstslide

Antwoord
Voorbeeld van een juist antwoord is:
  • Deze periode staat bekend als de Koude Oorlog 1 punt
  • Het lied gaat over een (dreigende) kernoorlog/de wapenwedloop/totale vernietiging/de spanning tussen Oost en West 1 punt

Slide 42 - Tekstslide

Antwoord
Uit het antwoord moet blijken dat de bron minder betrouwbaar is, omdat de president/Carter niet onpartijdig/niet objectief is/direct betrokkene was / omdat het de herinneringen van de president/Carter zijn / omdat de president/Carter zijn eigen rol mooier/groter wil maken.

Slide 43 - Tekstslide

Antwoord
Bij deelkaart 1 hoort b (= 1920). 
Bij deelkaart 2 hoort d (= 1990). 
Bij deelkaart 3 hoort a (= 1914). 
Bij deelkaart 4 hoort c (= 1950).

indien vier antwoorden juist 2
indien drie antwoorden juist 1
indien minder dan drie antwoorden juist 0

Slide 44 - Tekstslide

Antwoord
ontwikkeling 1: neemt toe 
ontwikkeling 2: neemt toe 
ontwikkeling 3: neemt toe 
ontwikkeling 4: neemt toe 
ontwikkeling 5: neemt af

indien vijf antwoorden juist 2 
indien vier of drie antwoorden juist 1 
indien minder dan drie antwoorden juist 0

Slide 45 - Tekstslide

Antwoord
D

Slide 46 - Tekstslide

Antwoord
• nummer 3 
• nummer 5

per juist antwoord 1

Slide 47 - Tekstslide

Antwoord
Beeld 1 speelt zich af in b (= 1930-1955). 
Beeld 2 speelt zich af in c (= 1955-1980). 
Beeld 3 speelt zich af in a (= 1905-1930). 
Beeld 4 speelt zich af in d (= 1980-2005). 
Beeld 5 speelt zich af in d (= 1980-2005). 
Beeld 6 speelt zich af in b (= 1930-1955).

indien zes antwoorden juist 3 
indien vijf antwoorden juist 2 
indien vier of drie antwoorden juist 1 
indien minder dan drie antwoorden juist 0

Slide 48 - Tekstslide