In deze les zitten 112 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 120 min
Introductie
Aan het eind van deze presentatie kun je herkennen en uitleggen waarom Nederland in 1848 een nieuwe grondwet kreeg en welke gevolgen dit had voor het bestuur van het land.
Onderdelen in deze les
Historisch Overzicht vanaf 1848 en Staatsinrichting
Nederland van 1848 tot 1914
1. Een nieuwe grondwet
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoel
Aan het eind van deze presentatie kun je herkennen en uitleggen waarom Nederland in 1848 een nieuwe grondwet kreeg en welke gevolgen dit had voor het bestuur van het land.
Slide 3 - Tekstslide
Wat is staatsinrichting?
Staatsinrichting is de wijze waarop de staat, zijn regering en zijn bestuur zijn ingericht.
Bij geschiedenis leer je vooral hoe dit in Nederland is ontstaan;
Bij maatschappijleer leer je vooral hoe dit in Nederland werkt
Slide 4 - Tekstslide
1789:
De Franse Revolutie
Strijd voor vrijheid, gelijkheid en broederschap
Einde aan Koninkrijk Frankrijk
Meer gelijkheid: einde aan de standenmaatschappij
Een grondwet
Slide 5 - Tekstslide
1795-1801:
Bataafse Republiek
Revolutie o.l.v. de Patriotten: zij willen meer van het volk (...en zijn wel klaar met de Oranjes)
De Patriotten krijgen hulp van de Fransen
Frankrijk bezet Nederland (1795-1813) en erfstadhouder Willem V moet vluchten naar Engeland
Slide 6 - Tekstslide
1815: Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
Napoleon verslagen bij Waterloo
Zoon van prins Willem V wordt koning Willem I
Nederland krijgt een grondwet en een tweekamerstelsel
Verenigd Koninkrijk der Nederlanden: Nederland, België en Luxemburg
Slide 7 - Tekstslide
1830-1839: België wordt onafhankelijk
Oorzaken:
Nederlands officiële taal
Protestantse geloof is de staatsgodsdienst: België is katholiek
Belangrijke banen vaak in handen van Nederlanders
Nederland wordt voorgetrokken
Slide 8 - Tekstslide
Belgische Revolutie
1830
Tijdens de viering van de verjaardag van koning Willem I in Brussel,
slaat de vlam in de pan en komt het volk in opstand.
Ruim een maand later roepen de Belgen hun onafhankelijkheid uit
Slide 9 - Tekstslide
Video
High Speed History:
Wanneer werd België onafhankelijk?
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Gevolgen
1831: Leopold I wordt de eerste Belgische koning
1831: Tiendaagse Veldtocht
1839: onder internationale druk erkent Willem I de onafhankelijkheid
1840: Willem I treedt af
Slide 12 - Tekstslide
1840-1848:
Koning Willem II
Conservatief: geen ruimte voor veranderingen
Regeert, min of meer, als absolute vorst
Moet niets weten van democratie
Moeizame relatie met zijn vader
Slide 13 - Tekstslide
Hoe zag het bestuur van Nederland er uit
tussen 1815-1848?
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Revolutiejaar
1848
De ‘erfgenamen van de Franse Revolutie’, de Liberalen, komen tot de conclusie: "Alles is weer hetzelfde als vóór de Franse Revolutie!"
Overal zitten er weer koningen op de Europese tronen en ondanks 'een grondwet' is er maar weinig democratie.
Slide 29 - Tekstslide
Paniek bij de vorsten
in heel Europa!
Ook in Den Haag... ...koning Willem II wordt 'in één nacht' liberaal
Slide 30 - Tekstslide
Gevolgen (1)
De leider van de Nederlandse Liberalen: Johan Rudolf Thorbecke maakt een nieuwe grondwet:
Koning is onschendbaar
Ministeriële verantwoordelijkheid
Dit betekent: de ministers zijn verantwoordelijk voor de daden van de regering (ook: voor de daden van de koning)
Slide 31 - Tekstslide
Gevolgen (2)
Parlementaire democratie(=parlement heeft het laatste woord)
Constitutionele monarchie(=koning moet zich aan de grondwet houden)
Verandering van het parlementaire stelsel ("Hoe wordt het parlement gekozen?", "Wie heeft welke macht?")
Slide 32 - Tekstslide
Nieuwe Grondwet
1848
Slide 33 - Tekstslide
Trias Politica
Belangrijk onderdeel van een parlementaire democratie
Verdeling van de macht in het land in drie machten
Bedacht in Frankrijk in 18e eeuw, toen de koning alle macht(en) had.
Iemand kan maar bij één van de drie machten horen.
Slide 34 - Tekstslide
Trias Politica
(Driemachtenleer)
Slide 35 - Tekstslide
Hoe zag het bestuur
van Nederland er
vanaf 1848* uit?
*de meeste onderdelen zijn vandaag nog steeds geldig
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
Slide 42 - Tekstslide
Slide 43 - Tekstslide
Slide 44 - Tekstslide
Slide 45 - Tekstslide
Slide 46 - Tekstslide
Slide 47 - Tekstslide
Slide 48 - Tekstslide
Slide 49 - Tekstslide
Slide 50 - Tekstslide
Slide 51 - Tekstslide
Grondrechten
Grondrechten staan Hoofdstuk 1 van de Grondwet (van 1983)
Het belangrijkste onderdeel, het anti-discriminatie-artikel, is Artikel 1
Ze zijn bedacht in een tijd dat grondrechten niet vanzelfsprekend waren.
Er wordt een onderscheid gemaakt in Klassieke- en Sociale grondrechten
Slide 52 - Tekstslide
Klassieke grondrechten
Beschermen ons tegen de overheid
Geven ons rechten tegen een te machtige overheid
Staan sinds 1848 in de Grondwet
Klassiek betekent: 'iets van vroeger, maar niet verouderd'
Slide 53 - Tekstslide
bijvoorbeeld:
Artikel 1: Anti-discriminatie artikel
Artikel 2: Wie is Nederlander?
Artikel 4: Kiesrecht
Artikel 7: Vrijheid van meningsuiting
Artikel 8: Recht op vereniging
Artikel 9: Recht op vergadering
Artikel 10: Onaantastbaarheid van de persoonlijke levenssfeer
Artikel 11: Onaantastbaarheid van het lichaam
Artikel 13: Briefgeheim
Slide 54 - Tekstslide
Sociale grondrechten
Plichten van de overheid
Zorgen voor een goed bestaan
Zijn pas later (1983) in de Grondwet opgenomen, hoewel ze al eerder bestonden.
Slide 55 - Tekstslide
bijvoorbeeld:
Recht op veilig bestaan
Recht op onderwijs
Recht op gezondheidszorg
Recht op woongelegenheid
Recht op bewoonbaar gebied
Recht op rechtsbijstand
Recht op werk
Slide 56 - Tekstslide
Coalitie en oppositie
In Nederland is geen enkele partij groter dan de meerderheid van de Tweede Kamer.
Om die meerderheid wel te hebben, moeten partijen samenwerken.
Partijen die in de regering samenwerken, heten: coalitie.
Partijen die niet in de regering zitten, maar wel in de Tweede Kamer, heten: oppositie
Slide 57 - Tekstslide
Video
Oppositie en coalitie
Slide 58 - Tekstslide
Slide 59 - Video
Luxemburgse kwestie
1867
Frankrijk is bang voor een te machtige Noord-Duitse Bond (voorloper van Duitsland)
Frankrijk wil Luxemburg daarom kopen van Nederland: dat was geen enkel probleem! (koning Willem III was ook groothertog van Luxemburg)
Maar...Luxemburg is lid van de Noord-Duitse Bond!
Slide 60 - Tekstslide
Van onhandige diplomatie
tot internationaal conflict
In eerste instantie was de Noord-Duitse Bond akkoord en kon Willem III zijn zoon naar Parijs sturen om de verkoop te regelen.
Maar Von Bismarck (Noord-Duitse Bond) veranderde zijn mening, en dreigde Frankrijk en Nederland met oorlog!
Nederland schrikt en verkoopt Luxemburg toch niet..
Slide 61 - Tekstslide
...eind goed, al goed?
Sinds de Luxemburgse kwestie neemt een regering altijd ontslag als de meerderheid van het parlement dat wil. Dit wordt de Vertrouwensregel genoemd. Het is geen wet, maar een ongeschreven regel.
Het Nederlandse parlement hoorde pas achteraf dat er een oorlogsdreiging was geweest, en vond dat de ministers weg moesten.
De ministers wilden dat niet, en werden hierin gesteund door Willem III
Het parlement besloot daarom alle financiële plannen van de ministers af te keuren: nu móesten de ministers wel opstappen.
Sindsdien neemt een regering altijd ontslag als de meerderheid van het parlement dat wil.
Slide 62 - Tekstslide
Taken van het parlement
Slide 63 - Tekstslide
Slide 64 - Tekstslide
Slide 65 - Tekstslide
Slide 66 - Tekstslide
Slide 67 - Tekstslide
Slide 68 - Tekstslide
Slide 69 - Tekstslide
Slide 70 - Tekstslide
Slide 71 - Tekstslide
Slide 72 - Tekstslide
Slide 73 - Tekstslide
Hoofdtaken Eerste Kamer
Controleren van de regering (controlerende taak)
Chambre du reflection (Kamer van reflectie = nogmaals, vooral technisch, bekijken van een wetsvoorstel dat al door de Tweede Kamer is goedgekeurd)
Slide 74 - Tekstslide
Hoofdtaken Tweede Kamer
Controleren van de regering (controlerende taak)
Maken van wetten (wetgevende taak)
Slide 75 - Tekstslide
Controlerende instrumenten (rechten) van de Eerste- en Tweede Kamer (1)
Recht van budget (goed- of afkeuren van de staatsbegroting
Recht van enquête (tot op de bodem uitzoeken van een bepaalde zaak)
Vragenrecht: recht om het kabinet vragen te stellen ('vragenuurtje')
Slide 76 - Tekstslide
Controlerende instrumenten (rechten) van de Eerste- en Tweede Kamer (2)
Recht van interpellatie(minister verplichten tot een debat)
Motierecht: recht om een motie een wens van de Kamer) in te dienen
Slide 77 - Tekstslide
Wetgevende instrumenten (rechten) die alleen de Tweede kamer heeft
Recht van amendement (wetsvoorstellen aanpassen)
Recht van initiatief(Kamerleden kunnen zelf met een wetsvoorstel komen i.p.v. de minister)
Slide 78 - Tekstslide
Van wetsvoorstel
tot wet
Slide 79 - Tekstslide
Wie mogen met een wetsvoorstel komen?
Ministers (ondersteuning vanuit een ministerie)
Kamerleden mogen met een voorstel voor een nieuwe wet komen (recht van initiatief) of een wijziging op een wetsvoorstel indienen (recht van amendement)
Slide 80 - Tekstslide
Slide 81 - Tekstslide
Slide 82 - Tekstslide
Slide 83 - Tekstslide
Slide 84 - Tekstslide
Slide 85 - Tekstslide
Slide 86 - Tekstslide
Slide 87 - Tekstslide
Slide 88 - Tekstslide
Slide 89 - Tekstslide
Slide 90 - Tekstslide
Slide 91 - Tekstslide
Slide 92 - Tekstslide
Slide 93 - Tekstslide
Slide 94 - Tekstslide
Slide 95 - Tekstslide
Slide 96 - Tekstslide
Slide 97 - Tekstslide
Slide 98 - Tekstslide
Slide 99 - Tekstslide
Slide 100 - Tekstslide
Wie was koning van Nederland tijdens het Revolutiejaar?
A
Lodewijk Napoleon
B
Willem I
C
Willem II
D
Willem III
Slide 101 - Quizvraag
Welke landen horen bij het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden?
A
Nederland, België en Luxemburg
B
Nederland, Luxemburg en Spanje
C
België en Luxemburg
D
Nederland, België en Duitsland
Slide 102 - Quizvraag
Welk land wilde Luxemburg kopen in 1867?
A
Duitsland
B
Frankrijk
C
Nederland
Slide 103 - Quizvraag
De Luxemburgse kwestie ging over:
A
onschendbaarheid van de koning
B
het recht van initiatief
C
het recht van amendement
D
ministeriële verantwoording
Slide 104 - Quizvraag
Begrippen uit deze les
grondwet
artikel 1
Klassieke grondrechten
ministeriële verantwoordelijkheid
onschendbaarheid
Staten-Generaal
Eerste Kamer
Tweede Kamer
parlementaire democratie
constitutionele monarchie
Slide 105 - Tekstslide
Begrippen uit deze les
censuskiesrecht
Trias Politica
controlerende taak
wetgevende taak
rechtsprekende macht
Recht van budget
Recht van enquête
Recht van interpellatie
Recht van amendement
Recht van initiatief
Slide 106 - Tekstslide
Begrippen uit deze les
controlerende taak
wetgevende taak
Recht van budget
Recht van enquête
Vragenrecht
Motierecht
Recht van interpellatie
Recht van amendement
Recht van initiatief
Slide 107 - Tekstslide
Jaartallen uit deze les
1789: Franse Revolutie
1795-1801: Bataafse Republiek
1815-1830: Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
1830: België verklaart zich onafhankelijk
1848: Revolutiejaar
1848: Thorbecke maakt een nieuwe Grondwet
1867: Luxemburgse kwestie
Slide 108 - Tekstslide
Jaartallen uit deze les
1848: Nieuwe Grondwet met de Klassieke grondrechten
1983: laatste belangrijke grondwetsherziening waarin de Sociale grondrechten officieel werden opgenomen
Slide 109 - Tekstslide
Personen uit deze les
Koning Willem I
Koning Willem II
Koning Willem III
Johan Rudolf Thorbecke
Slide 110 - Tekstslide
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd
Slide 111 - Open vraag
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen