Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Horizon College
Word de beste versie van jezelf
‹
Terug naar zoeken
Keuzedeel AE 2022 H.1+2+3 plus
E= 117
M= 102
A
Overschot op de betalingsbalans
B
Tekort op de betalingsbalans
1 / 46
volgende
Slide 1:
Quizvraag
Algemene economie 1
Lower Secondary (Key Stage 3)
In deze les zitten
46 slides
, met
interactieve quizzen
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
E= 117
M= 102
A
Overschot op de betalingsbalans
B
Tekort op de betalingsbalans
Slide 1 - Quizvraag
Bij een overschot op de betalingsbalans zal de koers van een munteenheid . . .
A
stijgen
B
dalen
Slide 2 - Quizvraag
Bij een begrotingstekort =
A
B > O
B
O > B
Slide 3 - Quizvraag
Het begrotingstekort wordt uitgedrukt in een percentage van . . .
A
het bbp
B
de beroepsbevolking
Slide 4 - Quizvraag
Bij een spaaroverschot (er wordt meer gespaard dan dat bedrijven willen investeren ofwel S > I)
A
daalt de rente
B
stijgt de rente
Slide 5 - Quizvraag
Door inflatie daalt het . . .
A
nominaal inkomen
B
reëel inkomen
Slide 6 - Quizvraag
Nominaal inkomen =
inkomen gemeten in . . .
A
koopkracht
B
geld
Slide 7 - Quizvraag
loon + pacht + interest + winst
A
objectieve methode
B
subjectieve methode
Slide 8 - Quizvraag
Kraanwater is een voorbeeld
van een . . .
A
vrij goed
B
economisch goed
Slide 9 - Quizvraag
Een ander woord voor
conjunctuur is . . .
A
de productiecapaciteit
B
de vraag naar goederen
Slide 10 - Quizvraag
Als de vraag naar goederen > productiecapaciteit dan is er sprake van . . .
A
Onderbesteding
B
Overbesteding
C
Bestedingsevenwicht
Slide 11 - Quizvraag
Bij oversteding:
De lonen zullen gaan . . .
A
stijgen
B
dalen
Slide 12 - Quizvraag
Bij overbesteding:
overschot of tekort aan arbeidskrachten?
A
tekort
B
overschot
Slide 13 - Quizvraag
Als de olie- en gasprijzen stijgen en worden doorberekend in de prijzen ...
A
monetaire inflatie
B
kosteninflatie
C
bestedingsinflatie
Slide 14 - Quizvraag
Om de inflatie in de EU af te remmen zou de ECB de rente moeten . . .
A
verlagen
B
verhogen
Slide 15 - Quizvraag
Door een rentestijging zal de geldhoeveelheid . . .
A
toenemen
B
afnemen
Slide 16 - Quizvraag
Een renteverhoging door de ECB verhoogt of verlaagt de economische groei in de EU?
A
verhoogt
B
verlaagt
Slide 17 - Quizvraag
Is een renteverhoging door de ECB is goed of slecht voor beursklimaat?
A
slecht
B
goed
Slide 18 - Quizvraag
De arbeidsmarkt is een . . .
A
concrete markt
B
abstracte markt
Slide 19 - Quizvraag
Op de arbeidsmarkt zijn de bedrijven de . . .
A
vragers naar arbeid
B
aanbieders van arbeid
Slide 20 - Quizvraag
Werkloosheid wordt uitgedrukt in een percentage van . . .
A
het bbp
B
de beroepsbevolking
Slide 21 - Quizvraag
Op de arbeidsmarkt zijn de gezinnen de . . .
A
vragers naar arbeid
B
aanbieders van arbeid
Slide 22 - Quizvraag
Als het aanbod van arbeid toeneemt bij een gelijkblijvende vraag naar arbeid dan zullen de lonen . . .
A
stijgen
B
dalen
Slide 23 - Quizvraag
Er ontstaat werkloosheid als . . .
A
Aa > Av
B
Av > Aa
Slide 24 - Quizvraag
Als consumenten meer willen kopen/consumeren dan dat de productiecapaciteit aankan ontstaat er
A
monetaire inflatie
B
kosteninflatie
C
bestedingsinflatie
Slide 25 - Quizvraag
Door inflatie neemt de koopkracht van het inkomen . . .
A
toe
B
af
Slide 26 - Quizvraag
Als bij AH, door het gebruik van de zelfscan-kassa's, het aantal kassières afneemt dan . . .
A
stijgt de arbeidsproductiviteit
B
daalt de arbeidsproductiviteit
Slide 27 - Quizvraag
Met het aanbod van arbeid (Aa) bedoelen we de . . .
A
werkgelegenheid
B
de beroepsbevolking
Slide 28 - Quizvraag
Doordat de ECB elke maand miljarden euro's in de economie 'pompt' ontstaat er ...
A
bestedingsinflatie
B
kosteninflatie
C
monetaire inflatie
Slide 29 - Quizvraag
De euro is een . . .
A
gecentraliseerde munteenheid
B
gedecentraliseerde munteenheid
Slide 30 - Quizvraag
Een dure euro maakt de import ...
A
goedkoper
B
duurder
Slide 31 - Quizvraag
Door inflatie neemt de werkgelegenheid in een land . . .
A
toe
B
af
Slide 32 - Quizvraag
Is de werkgelegenheid in personen groter of kleiner dan de werkgelegenheid in arbeidsjaren?
A
groter
B
kleiner
Slide 33 - Quizvraag
Door inflatie worden schulden . . .
A
groter
B
kleiner
Slide 34 - Quizvraag
Beleggen in aandelen en crypto 's is . . .
A
risicovol
B
risicomijdend
Slide 35 - Quizvraag
De quartaire sector is . . .
A
commerciële dienstverlening
B
niet-commerciële dienstverlening
Slide 36 - Quizvraag
Berekening van het nationaal product door:
NP = C + I + O + E - M
A
subjectieve methode
B
objectieve methode
Slide 37 - Quizvraag
Zijn de of de inkomens of de vermogens in Nederland het meest ongelijk verdeeld?
A
inkomens
B
vermogens
Slide 38 - Quizvraag
Het begrotingstekort en staatsschuld mogen volgens de EMU-normen zijn
A
begrotingstekort 3% staatsschuld 60%
B
begrotingstekort 60% staatsschuld 3%
Slide 39 - Quizvraag
Landen met een hoge staatsschuld betalen relatief een hoge of lage rente als ze geld willen lenen ...
A
hoge rente
B
lage rente
Slide 40 - Quizvraag
In welke provincie is de werkloosheid in Nederland het hoogst?
blz. 115
A
Groningen
B
Zeeland
Slide 41 - Quizvraag
De Nederlandse economie kunnen we typeren als een
A
open economie
B
gesloten economie
Slide 42 - Quizvraag
Hogere hypotheekrentes zorgen voor
A
hogere huizenprijzen
B
lagere huizenprijzen
Slide 43 - Quizvraag
Door een zwakke euro wordt de import van olie en gas
A
goedkoper
B
duurder
Slide 44 - Quizvraag
Door automatisering zal de arbeidsproductiviteit
A
afnemen
B
toenemen
Slide 45 - Quizvraag
De wereldoliemarkt is een
A
abstracte markt
B
concrete markt
Slide 46 - Quizvraag