Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Horizon College
Word de beste versie van jezelf
‹
Terug naar zoeken
H4 - voorzetselvoorwerp
Formuleren
In deze les:
- Voorzetsels
- Formuleren 2 -> 2.3
1 / 9
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
In deze les zitten
9 slides
, met
interactieve quiz
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Formuleren
In deze les:
- Voorzetsels
- Formuleren 2 -> 2.3
Slide 1 - Tekstslide
Doel:
Je frist je geheugen op van het ontleden
Je kent een nieuw zinsdeel: het voorzetselvoorwerp
Je kunt het VZV en de BWB uit elkaar houden.
Slide 2 - Tekstslide
Lezen
timer
10:00
Slide 3 - Tekstslide
Voorzetsels
, wat zijn het ook al weer?
Sommige woorden hebben een vast voorzetzels
- Houden
van
- Nadenken
over
- Dol zijn
op
- Rekening houden
met
- Belangstelling hebben
voor
- Lijken
op
Slide 4 - Tekstslide
Voorzetselvoorwerp:
Zinsdeel dat start met een voorzetsel dat vast verbonden is aan een ww (werkwoord) of bv. (bijvoeglijk naamwoord)
In de ontleedvolgorde komt het voorzetselvoorwerp (vzv) na het meewerkend voorwerp.
Slide 5 - Tekstslide
Wat is de goede zinsdelenverdeling?
A
Hij/ houdt/ van/ muntthee
B
Hij/ houdt/ van muntthee
Slide 6 - Quizvraag
Hij houdt van muntthee
Houden van = vaste combinatie VZ en WW
Van muntthee = voorzetselvoorwerp
Slide 7 - Tekstslide
Verschil tussen VZV en BWB
Het voorzetsel in de BWB kan vervangen worden door een ander voorzetsel (ik zet mijn glas op tafel)
Het voorzetsel in de BWB heeft een betekenis (zij vertrouwd op een goede afloop), in een VZV niet.
In een enkelvoudige zin kan maar één VZV staan, en meerder BWB's.
Slide 8 - Tekstslide
Aan de slag:
Hoofdstuk 4
Paragraaf 4 (grammatica)
Opdracht 1 t/m 11 (v.a. pagina 159)
Huiswerk voor 8 mei
Slide 9 - Tekstslide