Horizon College
Word de beste versie van jezelf

Duits: hoofdlettergebruik

Großbuchstaben
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Großbuchstaben

Slide 1 - Tekstslide

Programm
In deze les leer je iets over het gebruik van hoofdletters in de Duitse taal.

Slide 2 - Tekstslide

Ziel
Aan het eind van deze les:
- weet je waarom men in het Duits meer hoofdletters gebruikt
dan in het Nederlands,
- weet je welke woordsoorten er een hoofdletter krijgen,
- kun je in een tekst zonder hoofdletters bepalen welke woorden er een hoofdletter krijgen,
- kun je zelf een tekst schrijven waarbij je de juiste woorden van hoofdletters voorziet 

Slide 3 - Tekstslide

Weet je nu al welke Duitse woorden er een hoofdletter krijgen?

Slide 4 - Open vraag

Inderdaad...
- Personen, beroepen, namen
- Dieren
- Landen, provincies, steden en plaatsen
- Rivieren, bergen, zeeën
- Maanden, dagen en jaargetijden
- Dingen waarvoor je der/ die/ das kunt plaatsen (lidwoorden)
- Het persoonlijke voornaamwoord u (Sie)
- Het eerste woord van een zin

Slide 5 - Tekstslide

Wat is hier nou het nut van?!
In Bijbelse teksten wilde men er bepaalde woorden mee benadrukken, vooral woorden die naar God en heiligen verwezen. Door hoofdletters werden deze extra belangrijk. 
Verder heeft men het ergens in de 17e eeuw afgesproken: het is dus gewoon een conventie (een regel).
Toch kan het tijdens het lezen van teksten wel behulpzaam zijn: woorden met een hoofdletter zijn doorgaans kernwoorden. 

 

Slide 6 - Tekstslide

ich kaufe eine neue festplatte und eine neue hauptplatine

Slide 7 - Open vraag

ich komme aus den niederlanden, aber mein lieblingsurlaubsland ist deutschland

Slide 8 - Open vraag

Hoofdletter
Geen hoofdletter

Slide 9 - Sleepvraag

Oefening
Jullie krijgen zo een tekst waarin geen enkel woord met hoofdletter geschreven is. Aan jullie de taak om de tekst van hoofdletters te voorzien. 
Het is hierbij belangrijk dat je weet welk woord welke functie heeft in de zin. 

Slide 10 - Tekstslide

Maak een zin over je naam en je achternaam.

Slide 11 - Open vraag

Maak een zin over je land van herkomst en je woonplaats.

Slide 12 - Open vraag

Maak een zin over je leeftijd.

Slide 13 - Open vraag

Maak een zin over naar welke school je gaat.

Slide 14 - Open vraag

Maak een zin over welke opleiding je doet.

Slide 15 - Open vraag

Maak een zin over 2 hobby's van je.

Slide 16 - Open vraag