In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
hoe komt het dat een een heteluchtballon in de lucht zweeft?
A
de stuwkracht van de vlam duwt de ballon omhoog
B
de lucht in de ballon is lichter dan de lucht buiten de ballon
C
de vorm van de ballon zorgt ervoor dat de wind de ballon omhoog duwt
Slide 1 - Quizvraag
Wat is een andere naam voor een proef?
A
verslag
B
practicum
C
experiment
D
werkstuk
Slide 2 - Quizvraag
Met welke vraag begint een proef altijd?
A
beginvraag
B
onderzoeksvraag
C
proefvraag
D
eerste vraag
Slide 3 - Quizvraag
Zet de stappen van het onderzoeksverslag in de juiste volgorde
1
2
3
4
5
6
TITEL
ONDERZOEKSVRAAG
MATERIALEN
WERKWIJZE
WAARNEMINGEN
CONCLUSIE
Slide 4 - Sleepvraag
Welke waarneming gebruik je als je met een thermometer de temperatuur meet?
A
voelen
B
ruiken
C
proeven
D
zien
Slide 5 - Quizvraag
Wat komt er te staan onder WERKWIJZE in een verslag
A
wat je gezien hebt
B
wat je gehoord hebt
C
wat je gedaan hebt
D
wat je gebruikt hebt
Slide 6 - Quizvraag
Henk gaat onderzoeken hoeveel een plant elke week groeit. Hij meet daarvoor elke vrijdagmiddag de hoogte van de plant en zet daarna de meetgegevens netjes in een tabel.
Waar moeten de meetgegevens komen in het verslag?
A
bij de waarnemingen
B
bij de materialen
C
bij de werkwijze
D
bij de conclusie
Slide 7 - Quizvraag
omschrijf zo volledig mogelijk het verschil tussen een ontdekking en een uitvinding...
Slide 8 - Open vraag
Hoe heet dit glaswerk?
A
erlenmeyer
B
trechter
C
reageerbuis
D
maatcylinder
Slide 9 - Quizvraag
Hoe heet dit glaswerk?
A
erlenmeyer
B
trechter
C
reageerbuis
D
maatcylinder
Slide 10 - Quizvraag
Hoe heet dit glaswerk?
A
erlenmeyer
B
trechter
C
reageerbuis
D
maatcylinder
Slide 11 - Quizvraag
Hoe heet dit onderdeel van de brander?
----->
A
gasregelschroef
B
luchtring
Slide 12 - Quizvraag
Wat regel je met dit onderdeel van de brander?
--->
A
de grootte van de vlam
B
de hitte van de vlam
Slide 13 - Quizvraag
Hoe heet de vlam boven nummer 2?
1 2 3
A
de gele vlam
B
de blauwe of doorzichtige vlam
C
de ruisende vlam
(met kern)
D
geen idee
Slide 14 - Quizvraag
welke vlam gebruik als je even niets hoeft te verhitten?
A
de gele vlam
B
de blauwe vlam
C
de ruisende vlam
D
geen enkele vlam
Slide 15 - Quizvraag
welke vlam is het heetst?
A
de gele vlam
B
de blauwe vlam
C
de ruisende vlam
D
alle vlammen zijn even heet
Slide 16 - Quizvraag
Als je op de noodstop drukt gaat ook het licht uit in het lokaal.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
Als je een gevaarlijke situatie ziet gebeuren aan een machine met een noodstop, wat moet je dan doen?
A
aan de docent vragen of je op de noodstop mag drukken
B
gelijk op de noodstop drukken
C
aan de docent doorgeven dat er een gevaarlijke situatie is
D
niets, gewoon blijven kijken
Slide 18 - Quizvraag
Welke van de onderstaande antwoorden is een GROOTHEID?
A
kilogram
B
liter
C
Newton
D
temperatuur
Slide 19 - Quizvraag
Welke van de onderstaande antwoorden is een EENHEID?
A
massa
B
gewicht
C
Newton
D
temperatuur
Slide 20 - Quizvraag
Welke eenheid hoort NIET bij de grootheid LENGTE?
A
km
B
m
C
mm
D
mL
Slide 21 - Quizvraag
Welk meetinstrument kun je het beste gebruiken om de inhoud (volume) te meten van een glas ranja?
A
keukenweegschaal
B
maatbeker
C
meetlat
D
thermometer
Slide 22 - Quizvraag
Welke grootheid meet je met een stopwatch?
A
volume
B
massa
C
tijd
D
seconden
Slide 23 - Quizvraag
In een fles cola zit 1,5 liter cola. Hoeveel milliliter is dat?
A
15 mL
B
150 mL
C
1.500 mL
D
15.000 mL
Slide 24 - Quizvraag
Een baby olifant weegt 92.000 gram. Hoeveel kilogram is dat? Schrijf je berekening op.
Slide 25 - Open vraag
Je hebt 50 gram meel nodig voor 1 koekje. Je hebt een pak van 1 kilogram meel. Hoeveel koekjes kun je hiermee maken? Schrijf je berekening op!
Slide 26 - Open vraag
Hoe heet het diagram dat hiernaast is afgebeeld?
A
staafdiagram
B
hokjesdiagram
C
puntendiagram
D
lijndiagram
Slide 27 - Quizvraag
Welke bewering over een vloeistofthermometer is juist?
A
de vloeistof krimpt als de temperatuur stijgt
B
de bovenkant van de vloeistof geeft de temperatuur aan
C
de temperatuur wordt gemeten met een sensor
D
je leest de temperatuur af op het display
Slide 28 - Quizvraag
Hoeveel graden geeft deze thermometer aan?
A
-20 graden Celsius
B
van 30 tot 50 graden Celsius
C
van -30 tot +50 graden Celsius
D
20 graden Celsius
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het meetbereik van deze thermometer?
A
-20 graden Celsius
B
van 30 tot 50 graden Celsius
C
van -30 tot +50 graden Celsius
D
20 graden Celsius
Slide 30 - Quizvraag
Welke bewering is juist?
A
de zweed Celsius heeft de digitale thermometer uitgevonden
B
water kookt bij 100 graden Celsius
C
de vloeistof in een stijgbuis stijgt als de temperatuur daalt
D
een koortsthermometer kun je ook als oventhermometer gebruiken
Slide 31 - Quizvraag
Welke temperatuur geeft deze thermometer aan?
A
36 graden Celsius
B
24 graden Celsius
C
-36 graden Celsius
D
-24 graden Celsius
Slide 32 - Quizvraag
Op welk tijdstip was het precies 15 graden Celsius?