Hub van DoorneCollege

H2 Formules & Vergelijkingen

Formules & Vergelijkingen
H2
1 / 65
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 65 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 300 min

Onderdelen in deze les

Formules & Vergelijkingen
H2

Slide 1 - Tekstslide

Denken jullie aan:
  * Kantlijn tekenen op elke bladzijde?
  * Titel nieuwe hoofdstuk opschrijven.
  * Schrijven met pen, tekenen met potlood.
 
  


Slide 2 - Tekstslide



inkomsten in € = 7,50 + 2,5t
DIT BETEKENT:
inkomsten in € = 7,50 + 2,5 x tijd in uren

Bereken de inkomsten voor t = 3
A
€30,-
B
€15,-
C
€7,50
D
€22,50

Slide 3 - Quizvraag

Blz. 56

Slide 4 - Tekstslide

2.1 Oplossen met één grafiek
Je gaat foto`s bestellen via internet. 
Je kunt de kosten berekenen met de formule:  
bedrag in € = 2,50 + 0,50f
f = aantal foto`s 
Hans betaalt €19,-. Hoeveel foto`s heeft hij besteld? Gebruik een grafiek. 

Stap 1: Vul de tabel in.  Wat is het begingetal en wat is het stijggetal? 
Stap 2: Teken een grafiek. 
Stap 3: Lees af.

Slide 5 - Tekstslide

Tekenen de grafiek
Manier 1:                    bedrag in € = 2,50 + 0,50f
Maak (zelf) een tabel.
Pak hiervoor 3 getallen op de horizontale is.  
       




Manier 2: 
Gebruik het begingetal en het stijggetal. 
Kijk naar de stapgrootte op de horizontale as. 

Slide 6 - Tekstslide

Antwoord aflezen & controleren
Hans moet € 19,- betalen, hoeveel foto's 
heeft hij besteld?

  • Zoek het bedrag op de verticale-as en teken een punt bij 19.
  • Trek een horizontale lijn vanuit  19.
  • Waar deze  lijn de grafiek snijdt, trek je een verticale stippellijn naar beneden.              Deze komt uit bij 33. 
  • Check 33 in formule. 
    2,50 + 0,50 x 33 = €19,- . Het klopt! 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het begingetal?
A
2,50
B
4
C
6,50
D
10

Slide 8 - Quizvraag

Hebben we hier te maken met een stijg- of daalgetal?
A
Stijggetal
B
Daalgetal

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het stijggetal?
A
2,50
B
4
C
6,50
D
10

Slide 10 - Quizvraag

Huurprijs in € = 18 + 4t.
Het stijggetal is:
A
18
B
4
C
Huurprijs in €
D
t

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het begingetal?
A
200
B
5
C
0
D
80

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het begingetal?
A
30
B
0
C
60

Slide 13 - Quizvraag

Aan de slag!
1. Teken de kantlijn in je schrift. 
2. Schrijf de titel op van H2. 
3. Schrijf de titel op van Paragraaf 2.1.
4. Maak: som 1 t/m 8 blz. 58
5. Klaar: online nakijken. 

Hierna: Score instaptoets + Les 1



timer
15:00

Slide 14 - Tekstslide

2.1 Oplossen met 2 grafieken
Je kunt 2 formules met elkaar vergelijken. 
Dit kun je doen door ze allebei in een assenstelsel te tekenen. 
Daarna kijk je naar het snijpunt. 

Stappenplan: 
1. Vul twee tabellen in. 
2. Teken 2 grafieken in een assenstelsel. 
3. Zoek de coördinaten van het snijpunt. 
4. Controleer je antwoord in de formule.

Slide 15 - Tekstslide

2.1 Oplossen met 2 grafieken

Slide 16 - Tekstslide

2.1 Oplossen met 2 grafieken

Slide 17 - Tekstslide

2.1 Oplossen met 2 grafieken

Slide 18 - Tekstslide

2.1 Oplossen met 2 grafieken

Slide 19 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Teken de kantlijn in je schrift. 
2. Kijk online na:  som 1 t/m 8 blz. 58
3. Maak:  som 10 t/m 13 blz. 64  + 
                   som 21 + 22 blz. 67
4. Klaar: kijk online na. 
5. Werk alvast 1 les vooruit. 

Tussendoor: Proefwerk H1 inkijken.



timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide


Even herhalen!

Slide 22 - Tekstslide

Wat is het begingetal?
A
2,50
B
4
C
6,50
D
10

Slide 23 - Quizvraag

Wat is het stijggetal?
A
2,50
B
4
C
6,50
D
10

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het begingetal?
A
200
B
5
C
0
D
80

Slide 25 - Quizvraag

2.1 Oplossen met 2 grafieken

Slide 26 - Tekstslide

2.2 Oplossen met inklemmen
Hoe lossen kleine kinderen
 deze puzzels op?




Inklemmen
Bij deze paragraaf leer je opdrachten te maken door antwoorden uit te proberen.

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Link

Welke is een formule en welke is een vergelijking?

1.
2.
aantal=4p+3
29=5+4p
A
1: een vergelijking 2: een vergelijking
B
1: een formule 2: een formule
C
1: een formule 2: een vergelijking
D
1: een vergelijking 2: een formule

Slide 30 - Quizvraag

Wat is inklemmen?
A
Bij inklemmen teken je eerst de grafiek en ga je dan op zoek naar de oplossing.
B
Bij inklemmen ga je rekenen met de formule. Denk aan een oude weegschaal.
C
Bij inklemmen gok je het antwoord.
D
Bij inklemmen ga je eigenlijk gewoon steeds een antwoord proberen.

Slide 31 - Quizvraag

Hoeveel antwoorden moeten er in de inklem-tabel staan?
A
1: alleen het precieze antwoord
B
3: te veel, te weinig en precies
C
2: te veel en precies
D
2: te weinig en precies

Slide 32 - Quizvraag

Los de volgende vergelijking op met inklemmen:
2,50 + 0,50f = 15
A
f = 5
B
f = 30
C
f = 10
D
f = 25

Slide 33 - Quizvraag

Los de volgende vergelijking op met inklemmen:
2 + 3,50t = 37
A
t = 11
B
t = 10
C
t = 12
D
t = 8

Slide 34 - Quizvraag

98000 - 3000 x t = 80000 t: tijd in jaren
Bereken na hoeveel jaar het aantal boeren is
gedaald naar 80000.
Los de vergelijking op met inklemmen.

A
t = 20
B
t = 12
C
t = 10
D
t = 6

Slide 35 - Quizvraag

Aan de slag!
1. Denk aan kantlijn + titel. 
2. Kijk eerst online je huiswerk na.
     som 10 t/m 13 blz. 64  + 21 + 22.
3. Maak: som 23 t/m 31 blz. 69 
4. Klaar: kijk online na en proefwerk hoofdstuk 1 inkijken.



timer
15:00

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Wat is inklemmen ook alweer? 
Tess werkt bij de frietzaak in Vlierden. 
Ze heeft afgelopen weekend €44,- verdiend. 
De vergelijking is  2 + 3,50t = 44
t: tijd in uren 
Hoeveel uur heeft Tess afgelopen
weekend gewerkt? 

12 uur 

Slide 38 - Tekstslide

2.3 Oplossen met de balansmethode
Bij de balansmethode houden 2 kanten in een formule elkaar in evenwicht.

De formule bij deze balans is:
2 blokjes + 3 kg = 11 kg

In wiskunde-taal: 2b + 3 = 11

Slide 39 - Tekstslide

2.3 Oplossen met de balansmethode
De formule bij deze balans is:
2b + 3 = 11
Hoeveel weegt 1 blokje? 
Stap 1: haal links de losse getallen weg.
2b + 3   =   11
        -3        -3
2b           =   8

Slide 40 - Tekstslide

2.3 Oplossen met de balansmethode
Stap 1: Haal links de losse getallen weg.
Stap 2: Deel door het getal wat voor de letter staat. 
2b + 3   =   11
        -3        -3
2b           =   8
:2                  :2
   b           =   4

Slide 41 - Tekstslide

Balansmethode
Klassikaal som 38 t/m 42 maken op blz. 73.

We gaan samen de weegschaal uitbeelden.
Er zijn kaartjes met gewichten en kaartjes met groene blokjes.
De docent kiest uit welke leerlingen voor de klas komen en welk bordje ze krijgen en waar ze moeten gaan staan om net zoals de weegschaal in balans te zijn.
Daarna gaan we samen de vergelijking oplossen.  



Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Denk aan kantlijn + titel. 
2. Kijk eerst online je huiswerk na.
     som 23 t/m 31 blz. 69 
3. Kijk: online filmpje balansmethode.
4. Maak:  43 t/m 46 + som 48 blz. 75
5. Klaar: kijk online na.



timer
15:00

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Oefenen balansmethode
Los de volgende vergelijkingen op: 
3b + 1 = 7                                                                   5b + 4 = 34 



Slide 50 - Tekstslide

2.4 Formules maken bij grafieken

Slide 51 - Tekstslide

Formule maken
Stap 1: Variabele verticale as 
Stap 2: = teken 
Stap 3: begingetal 
Stap 4: + of - 
Stap 5: stijg of daalgetal
Stap 6: x variabele horizontale as

Slide 52 - Tekstslide

Maak de formule bij de grafiek. 
aantal liters = 4000 - 1000 x tijd in uren

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide

Aan de slag!
1. Denk aan kantlijn + titel. 
2. Kijk eerst online je huiswerk na:
     som 43 t/m 46 + som 48 blz. 75
4. Maak: som 52 t/m 60 blz. 78 
5. VMBO-T: 61 t/m 64 ook maken. 
6. Klaar: kijk online na.

Volgende week Proefwerk H2!



timer
15:00

Slide 55 - Tekstslide

Slide 56 - Tekstslide

Los op met de balansmethode:
9t + 16 = 43                                                         7f + 16 = 44



Slide 57 - Tekstslide

Zo maak je een formule bij een tabel: 
  1. Begin met de variabele onder in de tabel. Daar zet je een = achter.
  2. Begingetal. Staat onder de 0.
  3. Stijggetal of daalgetal.
    Reken terug naar 1!
  4. Op het eind schrijf je de variabele op die boven in de tabel staat. 
gewicht in kg =
1
gewicht in kg = 105
2

gewicht in kg = 105 - 2

3
gewicht in kg = 105 - 2 x tijd in maanden
4

Slide 58 - Tekstslide

Schrijf de formule op die bij de tabel hoort:

Slide 59 - Open vraag

Schrijf de formule op die bij de tabel hoort:

Slide 60 - Open vraag

Aan de slag!
1. Denk aan kantlijn + titel. 
2. Kijk eerst online je huiswerk na:
     som 52 t/m 60 blz. 78
4. Maak: som 65 t/m 68 blz. 85 
     D-Toets blz. 90 + 91
5. Klaar: kijk online na.



timer
15:00

Slide 61 - Tekstslide

Slide 62 - Tekstslide

VERGELIJKING
-Wie weet nog wat een vergelijking is?


Vergelijking
Een formule met een antwoord. 

Slide 63 - Tekstslide

Vergelijkingen oplossen
Een vergelijking is op 3 manieren op te lossen:
  1. Door de grafieken te tekenen. 
  2. Met inklemmen (gokken). 
  3. Met de balansmethode (weegschaal). 

Alle drie manieren komen aan bod en zullen onderdeel zijn van de toets

Slide 64 - Tekstslide

Slide 65 - Tekstslide