Johan de Witt Scholengroep

examentraining

examentraining
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 11 min

Onderdelen in deze les

examentraining

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de drie geldfuncties?
A
ruilmiddel, verkoopmiddel en spaarmiddel
B
verkoopmiddel, uitgeefmiddel en spaarmiddel
C
ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel
D
spaarmiddel, bewaarmiddel en betalingsmiddel

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke inkomensvorm hoort niet in het rijtje thuis van belangrijkste inkomensvormen?
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit directe ruil
C
Inkomen uit bezit
D
Overdrachtsinkomen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen spaarmotief?
A
Voorzorg
B
Doel
C
Vakantie
D
Rente

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij huurkoop:
A
Wordt je direct eigenaar bij aflevering
B
wordt je nooit eigenaar
C
Wordt je eigenaar na betaling van het laatste termijn
D
hoef je geen rente te betalen, alleen huur

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leent € 500 en moet € 25 rente betalen. Hoeveel rente. Kies de juiste berekening
A
25 : 100 x 500
B
500 : 25 x 100
C
25 : 500 x 100
D
500 x 25 : 100

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je leent € 500 en moet 12% rente betalen. Wat is de juiste formule? Kies de juiste berekening
A
12 : 100 x 500
B
500 : 12 x 100
C
12 : 500 x 100
D
500 x 12 : 100

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De EU is een...
A
economische samenwerking
B
politieke samenwerking
C
economische en politieke samenwerking

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een voordeel van de EU is dat alle EU-landen de Euro hebben.
A
Dat is zo.
B
Dat is niet zo.

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bereken in een decimaal de procentuele toename of afname van het aantal voedselpakketten in 2014 ten opzichte van 2012. Schrijf je berekening op.
A
(1.115 - 864) / 864) x 100% = 29,1%
B
(864- 1115) / 1115) x 100% = -22.5%
C
(25- 864) / 864) x 100% = -97.1%
D
(1.115 - 2014) /2014 x 100% = 44.6%

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke belastingen ken je?

Slide 11 - Woordweb

BTW
Winstbelasting/vennootschapsbelasting
Inkomensbelasting
Accijns
Niet-belastinginkomsten
Wat zijn kredietkosten?
A
Alles wat je méér terugbetaalt dan je geleend hebt
B
Rentekosten
C
De aflossing van de lening
D
De aflossing van de lening inclusief rente

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel zijn de kredietkosten van deze lening?
A
€73
B
€2.190
C
€1.500
D
€690

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een hypothecaire lening?
A
Lening voor de koop van een huis
B
Lening voor de koop van een auto
C
Lening voor de koop van een nieuwe bank
D
Lening voor de koop van een nieuwe ps4

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke formule gebruiken we bij het omrekenen van week naar maand?
timer
0:30
A
bedrag x 12 : 52
B
bedrag x 52 : 12
C
bedrag : 12 x 52
D
bedrag : 52 x 12

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit hoeveel maanden bestaat een kwartaal?
A
4 maanden
B
12 maanden
C
3 maanden
D
2 maanden

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen vaste last?
A
Brood
B
Huur
C
Hypotheek
D
Energierekening

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn geen vaste kosten
A
huur
B
kosten gas water licht
C
loon oproepkracht
D
kosten leaseauto

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij inkomen in natura ontvang ik ..
A
Salaris
B
Loon
C
Goederen en diensten
D
Rente

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Inkomen in natura valt onder ...
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit overdracht
C
Inkomen uit bezit
D
Overheidsinkomen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies