6.1 Horen, zien en schrijven

• Alfabetisering NT2
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Horen, zien en schrijven

Deel 6   spelen

Zijn we er allemaal?

Doe je je telefoon in je tas?

Heb je je spullen klaarliggen?

Heb je je huiswerk gemaakt?

De afspraken

Ik gebruik woorden rondom spelen.

Ik weet het verschil tussen ik - jij - ze.

Ik gebruik de voorzetsels bij - tussen - in - op - naar.

Ik kan de werkwoorden scheppen, maken, zetten, skaten, spelen, hinkelen, maken en krijgen gebruiken in een zin.

Boek 6  Spelen (1-26) de doelen

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 1 t/m 9

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 1 t/m 9

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 1 t/m 9

Schrijf duidelijk.

Schrijf tussen de lijnen.

Maak mooie letters.

Kijk het goed na.

Ik en jij

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 10

bij - tussen - in - op

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 11 - 15

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 11 - 15

Hij

Ik schep zand.

Hij zet de schep in het zand.

Ik maak een berg en een kuil.

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 16 - 20

Ik skate op de stoep.

Ik hinkel op de stoep.

Ik speel met het touw.

Ik krijg de pop en de beer.

Ik maak een gat in de doos.

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 16 - 20

Schrijf duidelijk.

Schrijf tussen de lijnen.

Maak mooie letters.

Kijk het goed na.

Ze

Omar en Lisa praten.

Ze praten.

Samir en Joop spelen.

Ze spelen.

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 23

Ik zie de jassen.

Ik zie ze.

Ik hoor de kinderen.

Ik hoor ze. 

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 23

Naar

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 25

Hij is beneden.

Hij gaat naar beneden.

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 27

Ook

Dit is een stoel                            en dit is ook een stoel.

Ik heb een tafel en ook een kruk.

Ik heb ook een boek.

Ik lees een boek. Lees jij ook een boek?

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 30

de ochtend

de middag

de avond

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 34

Ik pak alle ballen.

Ik pak een paar ballen.

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 36

Ik ga weg.

Ik kom terug.

Woorden die horen bij spelen.

bladzijde 37

Welke woorden heb je geleerd?

Wat vond je goed gaan?

Wat vond je leuk?

Wat hebben we vandaag gedaan?

Heb je de doelen van de les bereikt?

Begreep je de opdrachten?

Kun je de woorden nu in een zin gebruiken?

Maak je je huiswerk?

Horen, zien en schrijven  afsluiting