Johan de Witt Scholengroep

Werkwoorden herkennen

Werkwoorden leren:
Werkwoorden zijn DOE-woorden; 
Wat doet hij? 
Hij loopt, hij fietst, hij schrijft, hij koopt, hij geeft, hij kijkt, hij zit, hij praat, hij lacht, hij .......................................................
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsISK

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Werkwoorden leren:
Werkwoorden zijn DOE-woorden; 
Wat doet hij? 
Hij loopt, hij fietst, hij schrijft, hij koopt, hij geeft, hij kijkt, hij zit, hij praat, hij lacht, hij .......................................................

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het werkwoord in de zin?

Ik speel op de piano.
A
piano
B
speel
C
Ik
D
op

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

Mijn broer maakt een kast.
A
Mijn
B
broer
C
maakt
D
kast

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

Wij kopen allebei een ijsje.
A
kopen
B
wij
C
ijsje
D
allebei

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

U loopt buiten in de tuin.
A
buiten
B
tuin
C
loopt
D
U

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

Aisha woont in een flat bij het station.
A
Aisha
B
station
C
flat
D
woont

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

Zij geeft het boek aan mijn vriend.
A
geeft
B
zij
C
het boek
D
vriend

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

Ik lees een boek over Afrika.
A
boek
B
lees
C
Ik
D
Afrika

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

Mijn moeder doet de afwas.
A
moeder
B
de afwas
C
mijn
D
doet

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

Onze school heet het Johan de Wittcollege.


A
school
B
het
C
heet
D
Johan de Wittcollege

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

Morgen schrijft hij een kaart.
A
schrijft
B
morgen
C
kaart
D
hij

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

De vrouwen lopen op straat.
A
straat
B
lopen
C
vrouwen
D
de

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

De vis zwemt in het water.
A
water
B
vis
C
in
D
zwemt

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

Iedereen krijgt vandaag een brief.
A
Iedereen
B
krijgt
C
vandaag
D
brief

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

Mijn fiets ligt op de grond.
A
fiets
B
mijn
C
ligt
D
grond

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het werkwoord in de zin?

De docent praat met de leerlingen.
A
docent
B
met
C
leerlingen
D
praat

Slide 16 - Quizvraag

Wat is GEEN werkwoord?
A
spelen
B
school
C
maken
D
kopen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is GEEN werkwoord?
A
geven
B
doen
C
klok
D
schrijven

Slide 18 - Quizvraag

1
2
3
4
Meltem
leest
een boek
.

Slide 19 - Sleepvraag

1
2
3
4
Waar
woont
de docent
?

Slide 20 - Sleepvraag

1
2
3
4
Ik 
ga
naar de dokter
.

Slide 21 - Sleepvraag

Welke werkwoorden ken je nu?

Slide 22 - Open vraag