GMHC NB week 38 2022

• NT2
• Basisschool
• Groep 1

Nieuwsbegrip    

Zijn we er allemaal?

Stop je je telefoon in je tas?

De afspraken

Nieuwsbegrip

* We oefenen het lezen van een tekst

* We leren nieuwe woorden over "duur" en "betalen"

* We leren de uitspraak van nieuwe woorden

De les van vandaag

Duur

Hoe lees je een tekst?

Nieuwsbegrip    

Kijk naar de tekst

* We kijken samen naar opdracht 1.

* Wat zijn titel, kopjes en plaatjes?

* Wat is een onderwerp?

* Wat weet je al zelf?

Kijk naar de tekst

* We kijken naar de woorden:

- de stroom

- de fabriek

* We lezen samen de woorden op pagina 3.

Kijk naar de tekst

* Lees zelf de tekst.

* Welke woorden ken je niet?

(onderstrepen)

Maak in je groepje opdracht 2 en 3.

Opdracht 2. Inleiding
Wat is er allemaal duurder geworden? (3 dingen)

Opdracht 2 - Spullen
Waarom kosten spullen meer dan vorig jaar?

Opdracht 2 - Meer betalen
Welke dingen in huis kosten nu vaak meer geld dan eerst?

4. Hoe proberen mensen geld te besparen?

* Ze douchen korter.

* Ze douchen kouder.

* Ze douchen vaker.

* Ze halen de verwarming weg.

* Ze zetten de verwarming hoog.

* Ze zetten de verwarming laag.

5. Problemen
Welk probleem is er voor kinderen en wat is de oplossing?

6. Doe jij al iets om geld te besparen?

Ja!

Nee

Opdracht 3. Een 3-2-2 schema invullen.
Welke 3 nieuwe dingen weet je nu?

Opdracht 3. Een 3-2-2 schema invullen.
Welke 2 dingen uit de tekst vind je goed om te weten?

Opdracht 3. Een 3-2-2 schema invullen.
Welke 2 dingen uit de tekst vind je goed om te weten?

Opdracht 3. Een 3-2-2 schema invullen.
Welke 2 vragen heb je nog na het lezen?

Als ik een woord niet begrijp dan kan ik:

* Stukje verder lezen of stukje terug lezen

* Ik kijk naar het plaatje

* Ik kijk naar het woord zelf

Opdracht 4.1 Wat betekent vervoeren?

1. Iets aan iemand geven omdat je zelf teveel hebt.
2. Op een plek bewaren waar mensen niet bij kunnen.
3. Van de ene plaats naar de andere plaats brengen.

Opdracht 4.2 Wat betekent kosten?

1. Hoeveel geld je bewaart voor later.
2. Hoeveel geld je krijgt als je werkt.
3. Hoeveel geld je voor iets moet betalen.

Opdracht 4.3 Wat betekent besparen?

1. Iets voor het eerst gebruiken.
2. Meer van iets gebruiken.
3. Minder van iets gebruiken.

Hoe wist je wat besparen betekent?

Ik heb naar het plaatje gekeken

Ik heb een stukje terug gelezen

Ik heb een stukje verder gelezen

Ik kende al een stukje van het woord

Ik kende het woord al

Opdracht 4.4 Wat betekent in de problemen komen?

1. Fijne dingen meemaken, bijvoorbeeld op vakantie
2. Moeilijke dingen meemaken, en dat duurt een tijdje
3. Mooie dingen van iemand afpakken of stelen

Hoe wist je wat "in de problemen komen" betekent?

Ik heb naar het plaatje gekeken

Ik heb een stukje terug gelezen

Ik heb een stukje verder gelezen

Ik kende al een stukje van het woord

Ik kende het woord al

Welke nieuwe woorden heb je in deze les geleerd?