Johan de Witt Scholengroep

PTO 1 23-24 voorbereiden

Wat is het verschil tussen goederen en diensten?
1 / 20
volgende
Slide 1: Open vraag
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat is het verschil tussen goederen en diensten?

Slide 1 - Open vraag

Wat bedoelen we met "budget"?
A
Al je inkomen
B
Al je uitgaven
C
Al het geld waarover je kunt beschikken
D
De begroting

Slide 2 - Quizvraag

Wat is geen vaste last?
A
Huur
B
Hypotheek
C
Boodschappen
D
Abonnement

Slide 3 - Quizvraag

Jan wil over twee jaar een scooter kopen van € 2.000,-. Hij heeft al € 600,- gespaard. Hoeveel moet hij per maand reserveren?

Slide 4 - Open vraag

Tandpasta is een verbruiksgoed
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Jan gaat boodschappen doen en koopt 4 flessen cola voor € 2,20 per stuk. 3 flessen Fanta voor € 1,95 per stuk. Bereken de gemiddelde kosten per fles frisdrank.

Slide 6 - Open vraag

Wat we met ons inkomen doen is afhankelijk van verschillende factoren. Wat is een factor?
A
Budget
B
Geslacht
C
Leeftijd
D
Smaak

Slide 7 - Quizvraag

Commerciele beinvloeding doen de bedrijven die geld aan jou willen verdienen. Maar wat houdt sociale beinvloeding in?

Slide 8 - Open vraag

Een flesje parfum kost normaal € 78,- maar je krijgt 23% korting. Bereken hoeveel je nu betaald.

Slide 9 - Open vraag

€ 10 per week, is...... per maand
A
€ 40,-
B
€ 2,31
C
€ 43,-
D
€ 43,33

Slide 10 - Quizvraag

Jan verdient € 300 per week. Hij geeft per maand € 1.200 uit. Bereken wat hij per maand overhoudt of tekort komt.

Slide 11 - Open vraag

Benoem de drie soorten inkomens en geef van elk een voorbeeld.

Slide 12 - Open vraag

Je kan bij een bank kiezen of je jouw spaargeld voor langere tijd vast zet of niet. Wat zou het voordeel zijn van de bank hierbij?

Slide 13 - Open vraag

Stelling: Giraal geld is niet tastbaar.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

De bakker ruilt een brood voor een pak melk. Dit is ...... ruil
A
Directe
B
Indirecte

Slide 15 - Quizvraag

Wat is geen spaarmotief?
A
Doel
B
Beleggen
C
Rente
D
Voorzorg

Slide 16 - Quizvraag

Ik heb € 500 op mijn spaarrekening staan. Ik krijg 2,3% rente. Wat is de rente in euro's?

Slide 17 - Open vraag

Ik bekijk mijn bankrekening of ik een nieuwe laptop kan betalen.
Welke geldfunctie is dit?
A
Spaarmiddel
B
Ruilmiddel
C
Rekenmiddel
D
Afwasmiddel

Slide 18 - Quizvraag

Geld lenen kost geld. Waarom?
A
Omdat je de lening terug moet betalen
B
Omdat je naast aflossing ook rente moet betalen

Slide 19 - Quizvraag

Ik leen € 200 en daarover betaal ik € 35 rente. Wat is de betaalde rente in procenten van het geleende bedrag?

Slide 20 - Open vraag