Rôle A1a. Waar woon jij?
2a. Woon jij in een huis?
3a. Hoe vind jij je kamer?
4a. beschrijf je kamer.
5a. Ben je vaak in je kamer?
6a. Wat doe je in je kamer?
Rôle B1b: In Den Haag
2b. Nee, ik woon in een flat.
3b. Ik vind mijn kamer fijn.
4b. Geef antwoord.
5b. Ja, om te kletsen met vrienden en om mijn huiswerk te maken.
6b. Ik maak huiswerk en ik luister naar muziek.