Johan de Witt Scholengroep

lesbrief economische crisis hoofdstuk 5 deel 2

De verkeersvergelijking van Fisher

De verkeersvergelijking van Fisher legt een verband tussen de geldstroom en de goederenstroom. Tegenover elke geldstroom staat een goederenstroom. Je kunt eruit afleiden of een toename of afname van de hoeveelheid geld die wordt uitgegeven leidt tot een stijging van de productie of tot  een stijging van de prijzen

1 / 7
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 7 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De verkeersvergelijking van Fisher

De verkeersvergelijking van Fisher legt een verband tussen de geldstroom en de goederenstroom. Tegenover elke geldstroom staat een goederenstroom. Je kunt eruit afleiden of een toename of afname van de hoeveelheid geld die wordt uitgegeven leidt tot een stijging van de productie of tot  een stijging van de prijzen

Slide 1 - Tekstslide

De verkeersvergelijking van Fisher luidt als volgt:
M × V = P × T
geldstroom = goederenstroom
• M staat voor de hoeveelheid geld
• V staat voor de omloopsnelheid (constant verondersteld)
• P staat voor het prijsniveau
• T staat voor het aantal transacties

Slide 2 - Tekstslide

M x V = P x T
De linkerkant van de vergelijking (M × V) staat voor de geldstroom. De rechterkant van de vergelijking (P × T) staat voor de goederenstroom. Omdat er sprake is van een vergelijking, moeten de twee altijd in balans zijn. Als in de geldstroom M of V stijgt moet in de goederenstroom P of T ook stijgen, en andersom.

Slide 3 - Tekstslide

In tijden van laagconjunctuur zal de productie toenemen als er meer geld in omloopt komt:
M↑ x V = P x T↑
In tijden van hoogconjunctuur, wanneer de bestedingen al hoog zijn en de productiecapaciteit al volledig benut wordt kan de productie (en dus T) niet omhoog . Wat dan?

Slide 4 - Tekstslide

M x V = P x T
Aangezien de geld,- en goederenstroom aan elkaar gelijk zijn is er maar 1 mogelijkheid:
Als M stijgt als de productiecapaciteit al volledig benut is, dan kan het niet anders dan dat P stijgt. V is immers constant verondersteld.
Dus: uiteindelijk zal een vergroting van de geldhoeveelheid alleen maar leiden tot hogere prijzen (inflatie)

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer na een vergroting van de geldhoeveelheid de productie niet meer toeneemt maar enkel de prijzen stijgen, noem je dit de neutraliteit van geld

Moraal van dit verhaal:
Uiteindelijk leidt een vergroting van de geldhoeveelheid alleen maar tot inflatie!

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk
Maken 5.14 t/m 5.19 van lesbrief economische crisis

Slide 7 - Tekstslide