Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Landstede Groep
‹
Terug naar zoeken
Keuzevoorzetsels oefenen
Naamvallen
Keuzevoorzetsels
en
werkwoorden
1 / 23
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4-6
In deze les zitten
23 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslide
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Naamvallen
Keuzevoorzetsels
en
werkwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Hoeveel Wechselpräpositionen kent het Duits?
A
7
B
8
C
9
D
10
Slide 2 - Quizvraag
Welke zin is fout?
A
Ich setze mich neben die Frauen.
B
Ich sitze neben den Frauen
C
Ich gehe in das Schwimmbad
D
Ich schwimme in das Schwimmbad
Slide 3 - Quizvraag
Welke vraag stel je om een vierde naamval te bepalen bij de keuzevoorzetsels?
A
Wohin?
B
Wo?
C
Wodurch?
D
Wovon?
Slide 4 - Quizvraag
Dieser Satz ist richtig!!!
Dieser Satz ist leider falsch
Für die Reise müssen wir tanken
Der Ball rollt unter das Auto
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer
Ich wohne über dem Geschäft
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch
Slide 5 - Sleepvraag
Vul in.
Das Auto steht vor d...….Garage (v)
Slide 6 - Open vraag
Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).
Slide 7 - Open vraag
Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den
Slide 8 - Quizvraag
Das Bild hängt an d... Wand(v).
A
die
B
der
Slide 9 - Quizvraag
Er geht in d... Disko(v).
A
die
B
der
Slide 10 - Quizvraag
Es fällt hinter dein... Stuhl(m).
A
deinem
B
deinen
Slide 11 - Quizvraag
Er spricht nicht über sein... Schüler(mv).
A
seine
B
seinen
Slide 12 - Quizvraag
Unter kein.. Bedingung (v) fahre ich mit dem Auto.
Slide 13 - Open vraag
Das Buch ist hinter d.. Schrank (m) gefallen.
Slide 14 - Open vraag
Der Hund legte sich unter d.. Stuhl (m).
Slide 15 - Open vraag
Welk woord gaat niet met de derde naamval?
A
verschwinden in
B
ankommen an
C
sich verlieben in
D
landen auf
Slide 16 - Quizvraag
Welk woord gaat niet met de vierde naamval?
A
denken an
B
verschwinden in
C
glauben an
D
sich verlieben in
Slide 17 - Quizvraag
Ich glaub an ______ (jou).
A
du
B
dich
C
dir
Slide 18 - Quizvraag
Das Flugzeug landet auf ____ Landebahn (v).
A
die
B
der
C
das
D
dem
Slide 19 - Quizvraag
Er denkt die ganze Zeit an _____ (haar).
A
sie
B
ihr
Slide 20 - Quizvraag
Er verschwindet in _____ Wald (m).
A
der
B
des
C
dem
D
den
Slide 21 - Quizvraag
Wann kommt ihr in ______ Hotel (o) an?
A
das
B
des
C
dem
D
den
Slide 22 - Quizvraag
Ich zweifel nicht an ______ (jullie).
A
ihr
B
euch
Slide 23 - Quizvraag