Landstede Groep

interpunctie

Interpunctie
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Interpunctie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In deze les...
Leer je:
  • Waarom leestekens belangrijk zijn
  • Welke leestekens er zijn: . ! ? , : “” ; … () – / 
  • Hoe je de verschillende leestekens gebruikt

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom leestekens?
Het maakt een tekst makkelijker te lezen.
Leestekens kunnen een tekst een andere betekenis geven.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik houd van je lieve vriendin.

Van wie houd ik?
A
van jou
B
van jouw vriendin

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik houd van je, lieve vriendin.

Ik houd van je lieve vriendin.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De voorzitter zei de secretaris is niet geschikt voor zijn functie.

Wie is er ongeschikt?
A
De voorzitter
B
De secretaris

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"De voorzitter," zei de secretaris, "is niet geschikt voor zijn functie."

De voorzitter zei: "de secretaris is niet geschikt voor zijn functie."

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het einde van een zin
Dit is een zin. Is dit een vraag? Dit is heel belangrijk!

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leesteken voor emoties, waarschuwingen, gebiedende wijs en uitroepen.

A
?
B
.
C
!
D
,

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

  • Woest, word ik ervan! 
  • Pas op, glad! 
  • Zit!
  • Ik ben thuis!

Slide 11 - Tekstslide

emotie
waarschuwing
Gebiedende wijs
uitroep

We aten appels, sinaasappels, druiven, enz..
A
Goed
B
Niet goed

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Let op!
Een zin die eindigt in een volledig citaat krijgt ook geen extra zinseindeteken:

De voorzitter zei: “De secretaris is niet geschikt voor zijn functie.” De secretaris was het daar niet mee eens.
 

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De komma
  • tussen twee persoonsvormen in samengestelde zinnen:
    Als je hier de hoek om gaat, kom je bij de bushalte.
  • tussen bijvoeglijke naamwoorden die bij het volgende zelfstandige naamwoord horen:
    Er staat een mooie, glimmende auto in de straat.
  • in een opsomming (maar niet voor het woordje 'en'):
    Ik heb een hond, twee katten, zes goudvissen en een konijn.
  • achter een briefaanhef:
    Geachte redactie,

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De komma
  • rondom een aanspreking: 
    Bello, waar ben je?
    Maar, Ruud, je moet wel je best doen.
    Wat kost die fiets, meneer?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


A
André Hazes, we missen je pik.
B
André Hazes we missen je, pik.
C
André Hazes, we, missen je pik.
D
André Hazes, we missen je, pik.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Na welk woord hoort de komma?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Na welk woord hoort de komma?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Na welk woord hoort de komma?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De komma
  • komt voor voegwoorden zoals 'omdat', 'want' en 'hoewel':
    Ik blijf thuis, omdat de timmerman komt.
     Hij is ziek, want hij heeft koorts.
    Ik kom op je verjaardag, hoewel het een hele reis is.
  • rondom een bijzin of toevoeging die iets meer vertelt over het zojuist genoemde:
    Nick en Simon, een populair duo uit Volendam, hebben een nieuwe cd.
    De benzineprijs, die al vier keer verhoogd is, jaagt de mensen de auto uit.
      

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De komma - advies
  • Meer den één komma in een zin? Zet een punt.
  • Met veel komma's verlies je structuur. Gebruik signaalwoorden om je informatie te structureren.

Verbeter de volgende zin:
Het autoportier ging gelukkig gemakkelijk open, en toen ze buitengekomen waren, liepen ze naar de dichtstbijzijnde garage, waar niemand aanwezig bleek te zijn.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het autoportier ging gelukkig gemakkelijk open. Toen ze buitengekomen waren, liepen ze naar de dichtstbijzijnde garage. Daar bleek niemand aanwezig te zijn.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De dubbele punt
Na een dubbele punt komt meestal een opsomming, 
een uitleg of een citaat.

Het eerste woord na de dubbele punt krijgt meestal geen hoofdletter (tenzij het een hoofdletterwoord is, zoals een naam). Na de dubbele punt schrijf je wel een hoofdletter als er een volledige zin geciteerd wordt. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De dubbele punt
  •  De dag begint altijd met een heel ritueel: opstaan, douchen, aankleden, ontbijten en naar school.
     
  • Er zijn twee mogelijkheden: het gaat door of het gaat niet door.

  • De minister heeft gezegd: "Hier is geen geld meer voor."

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Bij citaten. Dus als je letterlijk vertelt wat
    iemand heeft gezegd, komt het gesproken gedeelte
    tussen aanhalingstekens.

“Dit is,” zo benadrukte hij, “een citaat.”

De minister-president noemde het voorstel ‘uiterst onverstandig’.


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Voor een titel van een boek of film.

De folder ‘Dat lossen we samen wel op’ vind ik betuttelend.



Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Voor ironie, woordgrapjes, zelfbedachte woorden en als je het over het woord als woord hebt.

Gut, wat kijk ik ‘charmant’ op deze foto.

De aanhalingstekens hebben dan een ‘knipoogfunctie’: u, lezer, begrijpt dit wel.

Het woord ‘tafel’ heeft vijf letters.
 



Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist:
Lotte zei: "Wat een leuke jongen".
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De leerling ging enthousiast aan de slag met zijn strafwerk.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Om het woord 'leerling'
B
Om het woord 'slag'
C
Om het woord 'enthousiast'
D
Om het woord 'strafwerk'

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"Nu is het tijd om te oefenen, zei juf.
Waar komen de aanhalingstekens?
A
Na 'zei'
B
Na de komma
C
Na 'oefenen'
D
Na 'juf'

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies