Landstede Groep

Lang leve de liefde zwangerschap

Lang leve de liefde
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Lang leve de liefde

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Welk voorbehoedsmiddel is hier
afgebeeld?
A
de pil
B
spiraal
C
condoom

Slide 3 - Quizvraag

wat is niet waar?
A
de pil geeft hormonen af
B
je moet de pil dagelijks innemen
C
je krijgt geen eisprong als je de pil slikt
D
de pil is onbetrouwbaar

Slide 4 - Quizvraag

Wat voorkomt de pil?
A
Soa's
B
Voorkomt dat de eicel rijpt
C
Voorkomt innesteling van een embryo

Slide 5 - Quizvraag

Drie voorbehoedsmiddelen zijn de pil, het condoom en de NuvaRing. Bij welke van deze voorbehoedsmiddelen berust de werking op het voorkomen van ovulatie?
A
Bij de pil
B
Bij de pil en condoom
C
Bij de pil en de NuvaRing
D
Bij alle drie.

Slide 6 - Quizvraag

periodieke onthouding - pil - condoom - coïtus interruptus - nuvaring - spiraaltje

Welke van bovenstaande methoden is niet betrouwbaar?
A
periodieke onthouding
B
nuvaring
C
spiraaltje
D
coïtus interruptus

Slide 7 - Quizvraag

7 Welk anticonceptiemiddel beschermt minimaal 5 jaar tegen zwangerschap?
A
Anticonceptiestaafje
B
Prikpil
C
Spiraaltje
D
Anticonceptiepleister

Slide 8 - Quizvraag

Welke anticonceptiemiddel moet om de 3 weken vervangen worden?
A
Spiraaltje
B
Anticonceptiering
C
Anticonceptiepleister
D
Anticonceptiestaafje

Slide 9 - Quizvraag

Hoe vaak moet je een spiraaltje vervangen?
A
2 keer per week
B
2 keer per jaar
C
1 keer in de 5 jaar
D
1 keer in de 10 jaar

Slide 10 - Quizvraag

Joost: 'als je geen extra hormonen in je lijf wilt, kun je het beste een koperspiraaltje gebruiken'
Myrthe: 'bij gebruik van een spiraaltje, kan er wel bevruchting plaats vinden'
Wie van hen heeft gelijk?
A
Alleen Joost heeft gelijk
B
Alleen Myrthe heeft gelijk
C
Joost en Myrthe hebben beiden gelijk
D
Joost en Myrthe hebben beide ONgelijk

Slide 11 - Quizvraag

Van welke SOA ('s )
kun je onvruchtbaar worden?
A
Aids, Hiv, Chlamydia
B
Chlamydia
C
Aids / Chlamydia
D
Aids / Hiv

Slide 12 - Quizvraag

Een condoom is niet veilig als ...
A
Het condoom voor het eerst gebruikt
B
Het condoom weggooit in het toilet
C
Het condoom gescheurd is

Slide 13 - Quizvraag

CE keurmerk op een condoom betekent:

A
Dat het lekker smaakt
B
Dat het goedgekeurd is

Slide 14 - Quizvraag

Als je een condoom gebruikt kan je niemand zwanger maken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Lesdoelen
  • De leerlingen weten hoe het proces van  bevruchting gaat.
  • De leerlingen kunnen de veranderingen benoemen die moeder en kind ondergaan
  • De leerlingen weten hoe het kindje leeft in de baarmoeder
  • De leerlingen weten hoe een bevalling gaat.


Slide 16 - Tekstslide

0

Slide 17 - Video

Bevruchting

bevruchting

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Embryonale ontwikkeling

Slide 20 - Tekstslide

Placenta
plek waar voedings- en afvalstoffen worden gewisseld tussen kind en moeder.
Rode bloedcellen
kunnen niet hier doorheen

Slide 21 - Tekstslide

Placenta 

Slide 22 - Tekstslide

Navelstreng
is van de baby
2 navelstreng slagader
1 navelstreng ader
van het embryo naar de placenta

van de placenta naar het embryo

Slide 23 - Tekstslide





Na 3 maanden: geen embryo meer maar foetus

Slide 24 - Tekstslide

bevalling

Slide 25 - Tekstslide

Ontsluiting
Bij ontsluiting wordt de baarmoedermond wijder:
De baby kan er dan makkelijker uit.
De ontsluiting ontstaat door ontsluitingsweeën.

Slide 26 - Tekstslide

Uitdrijving
Bij de uitdrijving wordt de baby uit het lichaam geperst.
Dit past maar net!

Uitdrijving vindt plaats door persweeën.

Slide 27 - Tekstslide

Weeën
Er zijn 3 soorten weeën:
Ontsluitingsweeën:  veroorzaakt ontsluiting
Persweeën                 : perst de baby eruit
Naweeën                     : perst de nageboorte eruit. Daarnaast                                                         zorgen naweeën ervoor, dat de                                                                       baarmoeder  de normale grootte weer                                                       krijgt

Slide 28 - Tekstslide

Nageboorte
Na de geboorte zit de placenta nog in de baarmoeder.
De vruchtvliezen en navelstreng zitten hier nog aan vast.
Tijdens de nageboorte komen deze naar buiten.
Nageboorte bestaat dus uit:
placent
Vruchtvliezen
Navelstreng

Slide 29 - Tekstslide

Nageboorte
Placenta

 Navelstreng

 Vruchtvliezen

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Tijdens welke fase verlaat de placenta het moederlichaam?
A
weeën
B
nageboorte
C
ontsluiting
D
uitdrijving

Slide 32 - Quizvraag

Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte
Baarmoederhals wordt wijder
Kind wordt naar buiten geperst
Placenta en vruchtvliezen verlaten het lichaam

Slide 33 - Sleepvraag

1. ovulatie 2. bevruchting
3. bevruchte eicel groeit uit tot een klompje cellen
4. innesteling
5. de embryo ontwikkelt zich
6. weeën 7 bevalling
wat is
de juiste volgorde
A
1-2-3-4-5-6-7
B
2-1-3-4-5-6-7
C
1-2-4-3-5-6-7
D
2-3-1-4-5-6-7

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de volgordevan een zwangerschap en bevalling?
Innesteling
Embryo
Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte

Slide 35 - Sleepvraag

Aan de slag
Wat?                  Maken Paragraaf 11.2 + 11.3
Hoe?                  met een buurman of buurvrouw
Hoe lang?        ong. 20 minuten
Vraag?               Vraag het fluisterend aan je buurman/vrouw.
                              Weet die het ook niet? Steek dan je vinger op
Klaar?                 Kijk of je dit voor jezelf helder kunt opschrijven                                     (samenvatten) of kijk nog eens naar de vorige les.

Slide 36 - Tekstslide