Landstede Groep

Oefentoets Elektriciteit

Oefentoets Elektriciteit
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

Een batterij levert:
A
elektrische energie
B
elektrische geleiding
C
elektrische isolatie
D
elektrische stroming

Slide 2 - Quizvraag

Hoe groot is de spanning van een stopcontact?
A
6 V
B
110 V
C
220 V
D
230 V

Slide 3 - Quizvraag



Sahid zegt: ‘Bij een parallelschakeling kun je de lampjes apart aan- en uitdoen.’ Herm zegt: ‘Bij een serieschakeling kun je de lampjes apart aan- en uitdoen.’Wie heeft gelijk?

A
Geen van beiden heeft gelijk
B
Alleen Sahid heeft gelijk
C
Alleen Herm heeft gelijk
D
Sahid en Herm hebben allebei gelijk

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Op de vorige dia waren symbolen te zien. Welk symbool staat voor een stopcontact?
A
Figuur 1
B
Figuur 2
C
Figuur 3
D
Figuur 4

Slide 6 - Quizvraag

Een lampje waarop staat 3 V / 6 W, brandt in een gesloten stroomkring erg fel en gaat na een minuut uit, omdat het lampje doorbrandt.
Wat kan er aan de hand zijn?

A
De lamp is aangesloten op een te hoge stroomsterkte
B
De lamp is aangesloten op een te lage stroomsterkte
C
De lamp krijgt een te hoog vermogen
D
De lamp krijgt een te laag vermogen

Slide 7 - Quizvraag

Sommige stoffen geleiden elektriciteit, andere niet. Bekijk de volgende stoffen: goud – hout – ijzer – koper – lucht – papier – plastic – staal – zeewater.
Welke van deze stoffen zijn isolatoren?

Slide 8 - Open vraag

Een spanningsbron levert 6 Volt. Door de schakeling loopt een stroom van 0,35 Ampère.
Wat is het vermogen van het apparaat?

Slide 9 - Open vraag

De familie Jensen wil 2 L water aan de kook brengen met een waterkoker van 500 KW.
Het apparaat doet hier een kwartier over.
1 kWh elektrische energie kost € 0,24.
Bereken hoeveel het kost om het water aan de kook te brengen.

Slide 10 - Open vraag

Welke eigenschap hoort niet bij een serieschakeling?
A
Een schakeling zonder vertakkingen
B
Met eenschakelaar kun je alle lampjes tegelijk aan en uit doen.
C
De stroomsterkte is altijd overal even groot.
D
Er zijn twee of meer stroomkringen.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een andere naam voor een voltmeter?
A
Thermometer
B
Spanningsmeter
C
Stroommeter
D
Ampèremeter

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de eenheid voor spanning?
A
Volt
B
Centimeter
C
Gram
D
Ampere

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de eenheid voor stroomsterkte?
A
Meter
B
Volt
C
Ampere
D
Kilo

Slide 14 - Quizvraag

Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 15 - Quizvraag

Als 3 lampen series zijn geschakeld met een spanningsbron. Kunnen de lampen dan blijven branden als een lamp stuk is?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag


A
1 en 4 zijn van isolerend materiaal
B
2, 5, 6 zijn van isolerend materiaal
C
1,3,6 zijn van isolerend materiaal
D
2,4,5 zijn isolerend materiaal

Slide 17 - Quizvraag

Elk onderdeel van een stroomkring heeft een eigen functie. Wat is de functie van de batterij? De batterij:
A
Levert stroom in de stroomkring
B
meet de stroom in de stroomkring
C
vervoert de lading in de stroomkring
D
meet de lading in de stroomkring

Slide 18 - Quizvraag

In een stroomkring heb je een spanningsbron nodig.
Welke van de volgende apparaten is een spanningsbron?
A
accu
B
lampje
C
schakelaar
D
stroomdraad

Slide 19 - Quizvraag

4 batterijen van 6 volt worden in serie geschakeld. Deze combinatie levert een spanning van:
A
1.5 V
B
6 V
C
12 V
D
24 V

Slide 20 - Quizvraag


A
Het zijn allebei parallelschakelingen
B
het zijn allebei serieschakelingen
C
Schakeling 1 is parallelschakeling en 2 is een serieschakeling
D
Schakeling 1 is een serieschakeling en 2 is een parallelschakeling

Slide 21 - Quizvraag

Jeroen heeft een fietslampje van 3V. Hij sluit het aan op een spanning van 12V. Wat zal er gebeure?
A
Het lampje zal doorbranden
B
Het lampje zal fel branden
C
Het lampje zal niet branden
D
Het lampje zal zwak branden

Slide 22 - Quizvraag

Carlo draait lampje 2 los. Wat gebeurt er met de andere twee lampjes?
A
Lampje 1 gaat uit en lampje 3 blijft branden
B
Lampje 1 blijft branden en lampje 3 gaat uit
C
Lampje 1 en 3 blijven allebei branden
D
Lampje 1 en 3 gaan allebei uit

Slide 23 - Quizvraag

Welk symbool gebruik je voor een spanningsmeter?
A
1
B
3
C
4
D
5

Slide 24 - Quizvraag

Het vermogen van een apparaat kun je uitrekenen met de formule:
A
vermogen = spanning + stroomsterkte
B
vermogen = spanning : stroomsterkte
C
vermogen = spanning x stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 25 - Quizvraag

Reken om: 5mA= ......A
0.85 A = .......mA

Slide 26 - Open vraag

In het snoer van een magnetron zitten twee koperen draden. Waarom zijn deze draden van koper en niet van kunststof?

Slide 27 - Open vraag

Je ziet hier een fietsdynamo waarop 2 lampjes geschakeld zijn. Wat voor schakeling is dit?
A
Serie schakeling
B
Parallelschakeling

Slide 28 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding goed en beantwoord daarna de vraag.

Wat is het vermogen van dit apparaat? (Alleen het getal noteren, GEEN eenheid!)

Slide 29 - Open vraag

Als de schakelaar uit staat is er sprake van.......
A
een open stroomkring
B
een lamp die blijft branden
C
een gesloten stroomkring
D
kortsluiting

Slide 30 - Quizvraag

5mA=
A
5000A
B
50A
C
0,005A
D
0,5A

Slide 31 - Quizvraag

452 mA=
A
0,452A
B
45200A
C
4,52A
D
4520A

Slide 32 - Quizvraag

5,75 A=
A
57,5 mA
B
5750 mA
C
0,575 mA
D
0,00575 mA

Slide 33 - Quizvraag

0,85 A =
A
85 mA
B
0,0085 mA
C
850 mA
D
0,085 mA

Slide 34 - Quizvraag

80 min =
A
1,3 uur
B
1,8 uur
C
1,5 uur
D
80 uur

Slide 35 - Quizvraag

Welk symbolen zijn hier weergegeven?
A
Dynamo, schakelaar en een lamp
B
Batterij, schakelaar en een lamp
C
Batterij, weerstand en een lamp
D
Batterij, schakelaar en een motor

Slide 36 - Quizvraag

bereken het vermogen van een apparaat.
gegeven; U = 200 V
I = 10 A

Slide 37 - Open vraag