Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Landstede Groep
‹
Terug naar zoeken
Trappen van vergelijking (nt2)
Trappen van vergelijking
1 / 22
volgende
Slide 1:
Tekstslide
NT2
Speciaal Onderwijs
Leerroute 1
In deze les zitten
22 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Trappen van vergelijking
Slide 1 - Tekstslide
Degrees of comparison
Slide 2 - Tekstslide
Weet je nog?
+er
+st
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeelden
Pim is snel.
Ahmed is nog sneller.
Sofia is het snelst.
Voorbeeld
Een kat is mooi.
Een hond is nog ...
Een paard is het ...
Slide 4 - Tekstslide
Uitzonderingen
goed - beter - best
veel - meer - meest
weinig - minder - minst
graag - liever - liefst
Slide 5 - Tekstslide
Oefenen met + er
dik
dun
groot
klein
snel
Slide 6 - Tekstslide
Oefenen met + st
dik
dun
groot
klein
snel
Slide 7 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -r-,
komt er vaak een -d- voor de toevoeging 'er':
• naar - naarder - naarst (unpleasant)
• donker- donkerder - donkerst (dark)
• zeer- zeerder - zeerst (painful)
• duur - duurder - duurst (expensive)
Slide 8 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -s-, heeft de vergrotende trap soms een -z- en heeft de overtreffende trap alleen een extra -t-:
• boos - bozer - boost (angry)
• wijs - wijzer - wijst (smart)
• hees - heser - heest (having nog voice)
• vers - verser - verst (fresh)
Slide 9 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord
Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -f-,
heeft de vergrotende trap soms een -v-, maar niet altijd:
• lief - lie
v
er - liefst (sweet)
• scheef - sche
v
er - scheefst (crooked)
Slide 10 - Tekstslide
Uitzonderingen (exceptions)
Overtreffende trap met
'meest'
Als de overtreffende trap met -st- aan het eind moeilijk uit te spreken is,
gebruiken we "meest"
komisch - komischer - meest komisch
enthousiast - enthousiaster - meest enthousiast
Slide 11 - Tekstslide
Welk woord is weg?
dun - dunner - ...
A
dun
B
dunner
C
dunst
D
dunnetje
Slide 12 - Quizvraag
Welk woord is weg?
... - groter - grootst
A
groot
B
groter
C
grootst
D
grotere
Slide 13 - Quizvraag
Welk woord is weg?
bang - ...-bangst
A
bang
B
banger
C
bangst
D
bangste
Slide 14 - Quizvraag
Welk woord is weg?
... - kleiner - kleinst
A
klein
B
kleiner
C
kleinst
D
kleinste
Slide 15 - Quizvraag
Vul in:
De sport auto is het ...
A
mooi
B
mooier
C
mooist
Slide 16 - Quizvraag
Vul in:
Ik vind jouw broek ...
A
leuk
B
leuker
C
leukst
Slide 17 - Quizvraag
Vul in:
... - jonger - jongst
Slide 18 - Open vraag
Vul in:
lelijk - ... - lelijkst
Slide 19 - Open vraag
Gebruik: 'mooi'
Dit horloge is ... dan jouw horloge.
Slide 20 - Open vraag
Gebruik: 'lelijk'
Dit T-shirt is het ...
Slide 21 - Open vraag
vul in:
schattig - ..........-..........
Slide 22 - Open vraag