In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Basisstof 1: Wat is biologie
Basisstof 2: Organen, weefsels en cellen
Oefentoets - biologie doorstroom mbo
Slide 1 - Tekstslide
Een dolfijn is ziek door een infectie. Lotte, assistente van de dierenarts van het Dolfinarium bestudeert onder een microscoop een bloedmonster van de dolfijn. Ze ziet kleine organismen die wel een celwand hebben maar geen bladgroenkorrels. Ze concludeert dat het om een bacteriële infectie gaat.
Over welke informatie beschikt zij nog meer, waardoor zij deze conclusie kan trekken?
A
De cel heeft een flagel
B
De cel heeft geen DNA
C
De cel heeft geen kern
D
Het organisme is eencellig
Slide 2 - Quizvraag
Om een bal te vangen moet een dolfijn krachtig met zijn staartvin bewegen. Daarvoor gebruikt hij veel spiervezels. Spiervezels zijn samengestelde spiercellen.
Welke organellen komen relatief veel voor in de spiercellen van de dolfijn?
A
Golgisystemen
B
Lysosomen
C
Ribosomen
D
Mitochondriën
Slide 3 - Quizvraag
Wat is DNA?
Bekijk de informatie over het menselijk genoom en de bouw van een DNA-molecuul.
Hoeveel DNA-moleculen komen voor in het getekende chromosoom?
Slide 4 - Tekstslide
Hoeveel DNA-moleculen komen voor in het getekende chromosoom?
A
1 DNA-molecuul
B
2 DNA-moleculen
C
4 DNA-moleculen
D
8 DNA-moleculen
Slide 5 - Quizvraag
De celbouw van de verschillende soorten micro-organismen wordt met elkaar vergeleken. Welke organismen hebben een celkern?
A
Alleen de algen en de bacteriën
B
Alleen de algen en de pantoffeldiertjes
C
Alleen de bacteriën en de pantoffeldiertjes
D
Zowel de algen, de bacteriën als de pantoffeldiertjes
Slide 6 - Quizvraag
Deze cel heeft een celkern en een celwand. Wat voor cel kan het zijn?
A
Dierlijke cel
B
Plantaardige cel
C
Prokaryote cel
D
Virus cel
Slide 7 - Quizvraag
Wat gebeurt er met een cel na de celdeling?
A
De cel gaat dood
B
De cel beweegt
C
De cel deelt zich meteen weer
D
De cel groeit (plasmagroei)
Slide 8 - Quizvraag
Zet de organellen in de juiste volgorde van eiwitsynthese
A
Ribosoom - Celkern - Golgi - ER
B
ER - Golgi - Vacuole - Celkern
C
Celkern- Golgi - ER - Ribosoom
D
Celkern - Ribosoom - ER - Golgi
Slide 9 - Quizvraag
Welk van deze organellen heb je direct nodig om eiwitten te maken?
A
Ruw Endoplasmatisch Reticulum
B
Glad Endoplasmatisch Reticulum
C
Mitochondriën
D
Chloroplasten
Slide 10 - Quizvraag
Welke organellen zorgen voor eiwitten?
A
Celkern, ribosomen, ER, Golgi-systeem
B
Chloroplast, ribosomen, ER
C
Vacuole, ER, ribosomen
D
Ribosomen, ER, celmembraan
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de functie van het golgisysteem?
A
Neemt blaasjes van het ER op en bewerkt de eiwitten verder
B
Snoert blaasjes met eiwitten (bijvoorbeeld het enzym amylase) af
C
Geen van beide
D
Beide
Slide 12 - Quizvraag
Als klein kind krijg je de DKTP-prik tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio
A
Passieve natuurlijke immuniteit
B
Passieve kunstmatige immuniteit
C
Actieve natuurlijke immuniteit
D
Actieve kunstmatige immuniteit
Slide 13 - Quizvraag
Maarten heeft als klein kind de bof gehad, waardoor hij deze ziekte niet nog een keer zal oplopen
A
Passieve natuurlijke immuniteit
B
Passieve kunstmatige immuniteit
C
Actieve natuurlijke immuniteit
D
Actieve kunstmatige immuniteit
Slide 14 - Quizvraag
Het embryo krijgt via de placenta antistoffen uit het bloed van de moeder
A
Passieve natuurlijke immuniteit
B
Passieve kunstmatige immuniteit
C
Actieve natuurlijke immuniteit
D
Actieve kunstmatige immuniteit
Slide 15 - Quizvraag
Marit is gebeten door een gifslang en ze krijgt rechtstreeks antistoffen ingespoten
A
Passieve natuurlijke immuniteit
B
Passieve kunstmatige immuniteit
C
Actieve natuurlijke immuniteit
D
Actieve kunstmatige immuniteit
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het doel van dissimilatie?
A
Grotere moleculen afbreken tot kleinere
B
Grotere moleculen bouwen uit kleinere
C
Energie vrijmaken uit grote moleculen
D
Energie opslaan in grotere moleculen
Slide 17 - Quizvraag
Wat is aerobe dissimilatie?
A
Dissimilatie die zuurstof oplevert
B
Dissimilatie zonder zuurstof
C
Dissimilatie met voldoende zuurstof
D
Het bestaat niet
Slide 18 - Quizvraag
Wat zijn antistoffen?
A
Stoffen die witte bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
B
Stoffen die bloedplaatjes maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
C
Stoffen die rode bloedcellen maken om ziekteverwekkers onschadelijk te maken
D
Stoffen die in ziekteverwekkers zitten
Slide 19 - Quizvraag
Mensen maken ook gebruik van mechanische en chemische afweer. Wat is een voorbeeld van chemische afweer?
A
Huid
B
Vloeistofstroom in urinewegen
C
Maagzuur
D
Slijmlaag in vagina
Slide 20 - Quizvraag
Wat is ook alweer de goede volgorde van de 3 verdedigingslinies van de mens?