Landstede Groep

10.6 3e barriere

Antistof en Antigen. Wat is waar?
A
Antistoffen zitten aan de buitenkant van ziekteverwekkers
B
Antigenen zitten aan de buitenkant van ziekteverwekkers
1 / 19
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Antistof en Antigen. Wat is waar?
A
Antistoffen zitten aan de buitenkant van ziekteverwekkers
B
Antigenen zitten aan de buitenkant van ziekteverwekkers

Slide 1 - Quizvraag

Noem twee manieren waarop de 1e barrière een infectie voorkomt

Slide 2 - Open vraag

1e barriere
  • Huid
  • Antibacteriele stoffen in slijmlagen
  • Maagzuur

Aspecifiek: gericht op alle lichaamsvreemde stoffen

Slide 3 - Tekstslide

Ontstekingsreactie
  1. Beschadigde cellen geven signaalstoffen af
  2. Macrofagen verzamelen zich en fagocyteren ziektewekkers
  3. Macrofagen geven signaalstoffen af en lokken meer fagocyterende cellen

Signaalstoffen zorgen ook dat bloedvaten wijder worden (de afweer kan de infectie makkelijker bereiken -> het weefsel wordt rood (=ontstoken)

Macrofagen fagocyteren binnengedrongen ziekteverwekkers en beschadigde cellen.

= onderdeel van 2e barriere





Slide 4 - Tekstslide

onderdeel van 2e barrière
Werking NK-Cel

lichaamscel raakt geïnfecteerd

Viruseiwitten komen terecht in de celmembraan van de lichaamscel

NK cel herkent en doodt de cel door deze te doorboren en te injecteren met enzymen.

Slide 5 - Tekstslide

Doel
Je kunt uitleggen hoe het afweersysteem specifieke ziekteverwekkers uit het lichaam verwijdert.

Je kunt het verschil in werking tussen B-cellen en T-cellen uitleggen

Slide 6 - Tekstslide

specifiek/niet specifiek

Slide 8 - Tekstslide

video B- en T-cellen

Slide 9 - Tekstslide

Typen cellen
B-cellen
maakt antistoffen

T-cellen
vernietigt geïnfecteerde cellen

Slide 10 - Tekstslide

Werking antistoffen
  1. neatraliseren
  2. samenklonteren
  3. neerslaan
  4. versterken fagocytose

iedere B-cel maakt 1 type antistof, specifiek tegen 1 antigen.

Slide 11 - Tekstslide

werking T-cellen
De receptor van een Tc-cel hecht maar aan 1 specifiek antigen (van 1 ziekteverwekker) In tegenstelling tot de NK-cellen in de aspecifieke afweer.

Slide 12 - Tekstslide

activatie specifieke afweer

Slide 13 - Tekstslide

samenvatting
aspecifieke afweer:
  • 1e barriere voorkomt binnendringen (3 onderdelen)
  • 2e barriere ruimt op én activeert specifieke T-helper cellen

specifieke afweer
  • T-helpercellen activeren B- en T-cellen die specifieke receptoren hebben voor één antigen.
  • specifieke B-cellen delen en bestrijden de ziekte met antistoffen
  • specifieke T-cellen delen en doden geïnfecteerde cellen.
  • Na de infectie worden geheugencellen bewaard (B- én T-cellen). Je wordt immuun

Slide 14 - Tekstslide

Door een influenzavirus ontstaan vaak ontstekingen in het slijmvlies van de luchtpijp, waardoor het dekweefsel wordt beschadigd.

Leg uit of mensen meer/minder/even vatbaar zijn voor een bacterieinfectie bij een al aanwezige infectie met het influenzavirus.

Slide 15 - Open vraag

Er bestaat een aidstest, waarmee men in het bloedserum antistoffen tegen het aidsvirus (hiv) kan aantonen. Als de antistoffen aanwezig zijn, dan is de geteste persoon hiv-positief.
Een persoon P die nooit een bloedtransfusie heeft gehad, wordt onderzocht op de aanwezigheid van deze antistoffen. Hij blijkt hiv-positief te zijn.
Welke bewering over de bij P aangetroffen antistoffen is juist?
A
Dit zijn stoffen die bij de besmetting tegelijk met het aidsvirus het lichaam van persoon P zijn binnengedrongen.
B
Dit zijn stoffen die als reactie op het binnengedrongen aidsvirus door het lichaam van persoon P zijn gemaakt.
C
Dit zijn stoffen die uit de aidsvirussen zijn vrijgekomen, toen witte bloedcellen van persoon P deze virussen afbraken.
D
Dit zijn stoffen die zich altijd op de buitenkant van een aidsvirus bevinden.

Slide 16 - Quizvraag

In het lichaam van de mens zijn onder andere drie typen vocht te onderscheiden: bloedplasma, lymfe en weefselvocht.
10. In welk of welke van deze drie typen vocht kunnen antistoffen voorkomen?

Slide 17 - Open vraag

huiswerk
toetsvragen bij 10.6

uploaden bij volgende dia

Slide 18 - Tekstslide

maak een foto van je huiswerk en upload hier

Slide 19 - Open vraag