A2 Taaltraining Frans 6 ce qui/ce que, Futur, bijwoord/bijvoeg.vnw

• Frans
• Enseignement Professionnel

Devoirs des Chapitres 4 et 5

Chapitre 4 : WB Verbes et Test pages 44-46

Chapitre 5 : WB 21 à 27 pages 54-57

Extra WB ex. 28 p. 57 (lire TB p. 51)

Apprendre TB page 52

Chapitre 6 Au travail !

Parler de son travail

Décrire son lieu de travail 

TB ab page 53

6A Le monde du travail

Faire une enquête et décrire des objets TB 1, 2abc, 3, 4abc p. 54

Surfer sur internet et faire des projets TB 5, 6abcd, 7 p. 55-56

Gram. : Futur (regel.ww + être, aller, faire, venir, avoir, pouvoir)

Futur

FutuR = lateR

Ligne de temps

Présent

Futur

Passé

Indicatif

présent

Futur

proche

Futur

simple

Futur simple - regelmatig ww

Regarder = kijken

je regarderai                  -  ik zal kijken

tu regarderas                -  jij zult kijken

il/elle/on regardera    - hij/zij/men zal kijken

nous regarderons       - wij zullen kijken

vous regarderez          - jullie zullen kijken/ u zult kijken

ils/elles regarderont  - zij zullen kijken

Futur: verbes op -er

  *** Hele werkwoord + uitgang (denk aan "avoir)! 

je regarderai (ik zal kijken naar)

tu regarderas

il regardera

nous regarderons

vous regarderez

ils regarderont

regarder	choisir	vendre (e weg)
je	je	je
tu	tu	tu
il	il	il
nous	nous	nous
vous	vous	vous
ils	ils	ils
noter!!

regarderai                 choisirai                      vendrai

regarderas                choisiras                      vendras

regardera                 choisira                      vendra

    regarderons            choisirons                  vendrons

    regarderez               choisirez                   vendrez

regarderont              choisiront                vendront

uitzonderingen

ik zal maken - je FERai

ik zal hebben/krijgen - j'AURai

ik zal gaan - j'IRai

ik zal zijn - je SERai

Donc... les verbes irréguliers

- Avoir: J'aurai 

- Aller: J'irai

- Faire: Je ferai

- Être: Je serai

Autres verbes irréguliers

- Venir: Je viendrai 

- Pouvoir: Je pourrai

- Vouloir: Je voudrai

WB exercices

Vocabulaire de communication WB 1 p. 59

Gram. : faire des phrases (adjectifs et verbes) WB 2, 3, 4 p. 60

Décrire des objets et écrire un mail WB 5, 6, 7ab, 8, 14 p. 60-61

Gram. : Futur, faire des projets WB 9, 10, 11, 12, 13ab p. 61

6B La passion pou son métier

Parler de son travail TB 1ab p. 57

 Expressions 'Ce qui / Ce que' et des hypothèses TB 2abc, 3abc

Donner son avis TB 4abc p. 59

Grammaire : Bijwoord, bijvoegelijk vnw TB 5ab p. 59

het bijvoeglijk naamwoord

                            RÉVISE L'ADJECTIF .
   het bijvoeglijk 

bijvoeglijk naamwoord

VORM

van het 

bijvoeglijkNW

	m	v
ev	/	+E
mv	+S	+ES

bijvoeglijk naamwoord

PLAATS

van het 

bijvoeglijkNW

VOOR!!!

een bijwoord zegt iets van: 

 

1. een bijvoeglijk naamwoord

2. een werkwoord

3. een ander bijwoord

4. een hele zin

L'adverbe / Het bijwoord

Bijwoord = zegt iets over 

werkwoord	Elle court toujours	Ze rent altijd
Bijvoeglijk naamwoord	Il est très grand	Hij is erg lang
ander bijwoord	Nous jouons vraiment bien	We spelen heel goed
Hele zin	Heureusement , il a gagné	Gelukkig heeft hij gewonnen

Bijwoord 

Onregelmatige bijwoorden

Bijv. nw.	Bijwoord	Vertaling
bon	bien	goed
mauvais	mal	slecht
meilleur	mieux	beter
long	longtemps	lang (tijd)
rapide	vite (rapidement)	snel

Onregelmatige vormen

Onderstaande bijvoeglijk naamwoorden hebben een onregelmatige vorm voor het bijwoord:

Bijv.Nw                - Bijwoord                                  - Vertaling bijwoord

bon                           bien                                                goed, lekker

meilleur                  mieux                                             beter, lekkerder

mauvais                  mal                                                  slecht

gentil                       gentiment                                    aardig, vriendelijk

long                          longtemps/longuement        lang

rapide                      vite/ rapidement                        snel

WB exercices

Expression avec 'ce qui / ce que' WB 15ab, 16, 17 p. 64

Vocabulaire WB 18, 19 p. 65

Grammaire : Adjectif ou adverbe? WB 20, 21

Devoirs du Chapitre 6

WB ex. 22 à 28 pages 66-69

Extra WB ex. 29 p. 69

Apprendre TB page 62

Futur simple =

Grammaire 'futur'

1. Hele werkwoord + uitgangen avoir
2. Hele werkwoord + uitgangen imparfait

Wat zijn de uitgangen van de futur?

Grammaire 'futur'

1. ai, as, a, ons, ez, ont
2. e, es, e, ons, ez, ent
3. ais, ais, ait, ions, iez, aient

Je ________ (danser -futur)

Grammaire 'futur'

1. danse
2. danserai
3. dansais
4. ai dansé

Wat is het bijwoord?

1. mauvais
2. mal

Dat is geen bijwoord:

1. triste
2. rarement
3. souvent
4. parfois