In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
Welkom in deze les!
3.3 lezen
Pak je leesboek Leg je spullen klaar
Geen telefoon Laptop dicht
Slide 1 - Tekstslide
Lezen
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
Lezen 3.3
Slide 3 - Tekstslide
Doelen
Ik kan verschillende tekstdelen van een tekst herkennen.
Ik kan kernzinnen in een alinea aanwijzen.
Ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden.
Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
Ik kan het tegenstellend tekstverband herkennen.
Slide 4 - Tekstslide
tekstopbouw
Slide 5 - Tekstslide
Wat weet je al over tekstopbouw?
Slide 6 - Open vraag
Tekstopbouw
= De tekst staat in een logische volgorde.
een driedeling: Inleiding - kern - slot.
een tweedeling: Inleiding - kern (nieuwsberichten).
Slide 7 - Tekstslide
Tekstopbouw: driedeling
Inleiding = Informatie waaruit je het onderwerp van de tekst kunt afleiden.Kort stukje
Kern= Meer informatie over het onderwerp.Het langste deel.
Slot = Samenvatting of conclusie. Er staat geen nieuwe informatie in.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Tekstopbouw: tweedeling
Inleiding = Informatie waaruit je het onderwerp van de tekst kunt afleiden. Kort stukje
Kern= Meer informatie over het onderwerp.Het langste deel.
Slide 10 - Tekstslide
voorbeeld: tweedeling
Kakapo wint vogelverkiezing in Nieuw-Zeeland
De kakapo is voor de tweede keer Vogel van het Jaar geworden in Nieuw-Zeeland. De met uitsterven bedreigde papegaaiensoort leverde deze ongeëvenaarde prestatie na een door fraude geteisterde stembusgang. Kakapo's streken ook in 2008 met de eer.
De jaarlijkse vogelverkiezing in Nieuw-Zeeland, die in 2005 voor het eerst werd gehouden, is mateloos populair en heeft volgens de organisatoren geleid tot meer aandacht voor de unieke natuurgebieden en diersoorten die het land rijk is.
Slide 11 - Tekstslide
Hoe kun je zien/lezen in een stuk tekst of het een driedeling of een tweedeling is?
Slide 12 - Open vraag
Opbouw van alinea's
Alinea's hebben een kernzin = de zin met de belangrijkste informatie,
vaak de eerste zin van de alinea
Toelichting = de andere zinnen van de alinea
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
01:32
waar staat meestal de kernzin?
Slide 15 - Open vraag
even oefenen
Wat is de kernzin in de volgende tekst?
Slide 16 - Tekstslide
Een woordjes hulp De eerste spiektip kun je gebruiken bij een woordjestoets. Schrijf eerst alle woorden op die je moet vertalen, daarachter zet je steeds het antwoord. Als je een van de gevraagde woorden niet weet, schrijf je een totaal ander woord op dat je wél weet. Natuurlijk zet je hier de juiste vertaling achter. Sommige leraren zullen niet doorhebben dat je een woord hebt opgeschreven en vertaald dat niet werd gevraagd.
Slide 17 - Open vraag
Wat is de kernzin: Van zwemmen in natuurwater kunt u ziek worden. In natuurwater komen bacteriën, virussen en larven voor. Met name tijdens warm weer kan het aantal bacteriën in natuurwater met weinig stroming snel groeien.
Slide 18 - Open vraag
Opbouw van een tekst
Teksten bestaan uit hoofdzaken en bijzaken.
Hoofdzaken: belangrijke informatie over het onderwerp,
maken de tekst duidelijker
Bijzaken: minder belangrijke informatie
voorbeelden van bijzaken: voorbeeld, herhaling, uitleg
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
voorbeelden bijzaken
een voorbeeld
een herhaling
een uitleg
Slide 21 - Tekstslide
even oefenen
Slide 22 - Tekstslide
Wat zijn hoofdzaken in een tekst?
A
Wat belangrijk is in een tekst
B
Wat minder belangrijk is in een tekst
Slide 23 - Quizvraag
Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
Altijd in het midden
B
Meestal aan het begin, soms in het midden, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Altijd aan het begin
Slide 24 - Quizvraag
Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken
Slide 25 - Quizvraag
HOOFDGEDACHTE van een tekst
= het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt (in 1 zin)
Slide 26 - Tekstslide
HOOFDGEDACHTE van een tekst
Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd (in een zin)
de hoofdgedachte van een tekst staat vaak
-in de titel,
-inleiding
-in het slot van een tekst
Slide 27 - Tekstslide
Waarom is dit de hoofdgedachte van de tekst?
Antwoord
Hoofdgedachte: Het evenement Wild in the Streets wordt op 5 juli gehouden.
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Tekstverbanden
Slide 30 - Tekstslide
Wat is een signaalwoord?
Slide 31 - Open vraag
Slide 32 - Video
00:31
Welke (tekst)verbanden ken je al? Noem de naam (of namen)
Slide 33 - Open vraag
even herhalen: opsommend tekstverband
Het noemt twee of meer tekstdelen in volgorde:
er worden een aantal zaken achter elkaar opgenoemd.
Voorbeeld
Ik ga eerst naar school, dan ga ik huiswerk maken, vervolgens ga ik hockeyen en tenslotte kijk ik nog een half uurtje televisie.
Een opsommend verband kun je herkennen aan signaalwoorden als:
eerst, dan, daarna, vervolgens, tenslotte, ook, niet alleen ... maar ook, verder, nog, daarnaast, zowel ... als ..., ten eerste ... ten tweede ... enzovoort.
Slide 34 - Tekstslide
nieuw: tegenstellend tekstverband
geeft een verschil/tegenstelling tussen tekstdelen aan.
voorbeeld
In het weekend heb ik een baantje, maar door de week heb ik daarvoor geen tijd.
Wat is de tegenstelling en wat is het signaalwoord?
Slide 35 - Tekstslide
signaalwoorden bij tegenstellend verband
maar, doch, echter, integendeel, daar staat tegenover,
enerzijds ... anderzijds,
Slide 36 - Tekstslide
Even oefenen: Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder vindt het heel erg leuk. Wat is het signaalwoord?
A
winkelen
B
niet
C
leuk
D
maar
Slide 37 - Quizvraag
Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder vindt het heel erg leuk. Welk verband zit er tussen beiden zinnen?
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
Slide 38 - Quizvraag
Wat heb je geleerd?
Slide 39 - Woordweb
Doelen
Ik kan verschillende tekstdelen van een tekst herkennen.
Ik kan kernzinnen in een alinea aanwijzen.
Ik kan hoofd- en bijzaken onderscheiden.
Ik kan de hoofdgedachte van een tekst herkennen.
Ik kan het tegenstellend tekstverband herkennen.
Slide 40 - Tekstslide
Wat vind je nog lastig?
Slide 41 - Open vraag
oefenen met de stof
Maak de oefeningen zodat je hier beter in wordt en je doelen behaalt:
Maak van H3.3 (lezen) opdracht 1,2,4,5,6,7,8,9,11,12,13,14,15,16,17, 18,19,20,21,22,23,24,25.
Test jezelf 3.3, (als je dit voldoende hebt, beheers je je doelen)
Overhoor jezelf 3.3
Dit heb je op dinsdag 14 december voor je de les in komt