Landstede Groep

A2 Taaltraining Frans 2 wederkerend ww, y/en, mal à, gebiedende wijs

Devoirs pour Leçon 3
WB ex. 16, 26, 27, 28, 31 (zie texte TW p17)
Extra WB ex. 15, 17, 18, 29, 30
Extra TB ex. 3d (p12), 4 (p15)

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransEnseignement Professionnel

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Devoirs pour Leçon 3
WB ex. 16, 26, 27, 28, 31 (zie texte TW p17)
Extra WB ex. 15, 17, 18, 29, 30
Extra TB ex. 3d (p12), 4 (p15)

Slide 1 - Tekstslide

2 En forme !
Nommer les parties du corps
Décrire des habitudes alimentaires
Donner des conseils de santé
TB ab page 19

Slide 2 - Tekstslide

2A Garder la forme
Quelles sont vos habitudes ? TB 1ab p. 20
Grammaire : Verbe pronominal (wederkerend ww) TB 1c
Écouter la chanson rap TB 2ab
Lire sur les habitudes alimentaires TB 3abc p. 21
Grammaire : y / en TB 5abc, 6

Slide 3 - Tekstslide

0

Slide 4 - Video

Wederkerende ww
wederk ww (se laver)

je me lave
tu te laves
il se lave
nous nous lavons
vous vous lavez
ils se lavent
gewoon ww (laver)

je lave
tu laves
il lave
nous lavons
vous lavez
ils lavent

Slide 5 - Tekstslide

Les verbes pronominaux
wederkerigheid --> wederkerende voornaamwoorden






Welke zijn dat?

je -- > me
nous--> nous
tu --> te
vous --> vous
il/elle/on --> se
ils/ells--> se
De wederkerende voornaamwoorden komen VOOR de persoonsvorm 

Slide 6 - Tekstslide

Het wederkerend werkwoord
je
me
lave
ik was me
tu
te
laves
jij wast je
il/elle
se
lave
hij/zij wast zich
nous
nous
lavons
wij wassen ons
vous
vous
lavez
jullie wassen jullie / u wast zich
ils/elles
se
lavent
zij wassen zich

Slide 7 - Tekstslide

passé composé wederk ww
Wederkerende ww worden in de passé composé ALTIJD vervoegd met hulpww être !! Dus ook als het hulpww in het NL 'hebben' is:
- ik heb me vergist = je me SUIS trompé(e)
- zij heeft zich gewassen = elle s'EST lavée
- wij hebben ons vermaakt = nous nous SOMMES amusés

Slide 8 - Tekstslide

Ontkenning + wederk. werkwoord
Let op de volgorde!
Je ne me trompe pas.
Je ne veux pas me tromper.
Je ne me suis pas levée à sept heurees.

De ontkenning plaats je om de pv. Wed vnw voor heel werkwoord of voor pv als er geen heel ww is.

Slide 9 - Tekstslide

maar ook: let op verschil
Frans: wederkerend
Nederlands: niet!

- se réveiller
- se lever
- se brosser les dents
- se coucher
- s'appeler




- wakker worden
- opstaan
- tandenpoetsen
- naar bed gaan
- heten

Slide 10 - Tekstslide

Y en EN

Slide 11 - Tekstslide

Y

Slide 12 - Tekstslide

Y

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Les pronoms "en" et "y"

Slide 15 - Tekstslide

WB exercices
Vocabulaire de communication WB 1, 2, 3, 4 p. 17-18
Grammaire : wederkerende ww WB 5ab p. 19
Les adverbes : WB 6
Grammaire : y / en WB 7

Slide 16 - Tekstslide

2B En bonne santé ?
Chez le médecin. TB 1ab p. 20
Grammaire : expression des problèmes de santé,
(mal au/à la/aux) TB 1c, 3abc p. 23-24
Grammaire : impératif (gebiedende wijs) TB 3d, 4 p. 24
Quels médicaments ? TB 5ab, 6, 7 p. 25


Slide 17 - Tekstslide

Avoir mal à / être malade
  • Wat betekent dat? Pense bien.
  • avoir mal à = pijn hebben aan
  • être malade = ziek zijn

Slide 18 - Tekstslide

J'ai mal à la .... v
J'ai mal au ... m
J'ai mal aux ...... mv

Slide 19 - Tekstslide

avoir mal à + lidwoord (le, la, l', les)
J'ai mal à le nez.                        wordt                      J'ai mal au nez.    
J'ai mal à la tête.                       blijft                        J'ai mal à la tête.    J'ai mal à l'oreille.                     blijft                        J'ai mal à l'oreille.
J'ai mal à les dents.                                                  J'ai mal aux dents.  



Slide 20 - Tekstslide

j'ai mal ...
j'ai mal ..à la... bouche
j'ai mal ..au.... nez
j'ai mal ..à la... jambe
j'ai mal ..au.. ventre
j'ai mal ..aux... doigts

Slide 21 - Tekstslide

Autres exemples
  • il a mal au nez.
  • il a mal au ventre.
  • il a mal au genou (à la jambe).
  • il a mal aux cheveux.
  •  il a mal à l'oeil.
  • il a mal aux dents.

Slide 22 - Tekstslide

Een vraag stellen :
Est-ce que + de zin
Est-ce que betekent 'is het zo dat'

Tu es malade.
Est-ce que tu es malade?
Elle est malade
Est-ce qu'elle est malade

Slide 23 - Tekstslide

Zinnen maken
  • Werkwoorden staan (bijna altijd) bij elkaar
  •  Ik ben ziek geweest   
  • J'ai été malade.
  • Tijdsbepaling voor of achter in de zin:
  • Ik ben gisteren ziek geweest.
  • Hier, j'ai été malade.
  • J'ai été malade hier.

Slide 24 - Tekstslide

Impératif (gebiedende wijs)

Slide 25 - Tekstslide

Er zijn drie vormen van de impératif

Slide 26 - Tekstslide

Impératif
  • gebiedende wijs 
  • voorbeeld met een regelmatige vorm zoals 'visiter' (bezoeken)

Slide 27 - Tekstslide

impératif
1 pers.
wij/ons
meer pers. / U
w.w. -er
écouter
stam+e
écoute
stam+ons
écoutons
stam+ez
écoutez
faire
fais
faisons
faites
prendre
prends
prenons
prenez
aller*
va*
allons
allez
partir
pars
partons
partez

Slide 28 - Tekstslide

impératif
1 pers.
wij/ons
meer pers. / U
w.w. -ir
(finir)
stam+s finis
stam+issons
finissons
stam+issez
finissez
dormir
dors
dormons
dormez
vendre
vends
vendons
vendez
être
sois
soyons
soyez
avoir
aie
ayons
ayez

Slide 29 - Tekstslide

Affirmative
Negative
Mange -les !
Ne les mange pas 
Allons - y !
N'allons pas 
Prenez - en !
N'en prenez pas 
Impératif
 Négation
COD / COI / y / en

Slide 30 - Tekstslide

Impératif avec verbe réfléchi (wederkend ww)

Attention: bij gebiedende wijs:

bij wederkerende werkwoorden verandert te/t' in toi
Tu t'amuses > Amuse-toi !
Tu te couches > Couche-toi !

Nous nous amusons > Amusons-nous !
Vous vous couchez > Couchez-vous !

Slide 31 - Tekstslide

WB exercices
Vocabulaire sur les parties du corps et problèmes de santé
WB 8, 9ab, 10, 11 p. 20-21
Grammaire : gebiedende wijs WB 12, 13, 19 p. 21
Vocabulaires sur les médicaments WB 14, 15, 16 p. 22
Voca sur les conseils de santé WB 17, 18 p. 23

Slide 32 - Tekstslide

Devoirs pour Leçon 4
WB ex. 20 à 25 pages 24-26
Extra WB ex. 26 à 28 p. 26-27

Slide 33 - Tekstslide

Hoe vervang je:
"avoir besoin de"
A
met 'y'
B
met 'en'

Slide 34 - Quizvraag

vas-y
A
hier is de vaas
B
ga (daarheen)
C
warm jezelf
D
vast en zeker

Slide 35 - Quizvraag

Hoe vervang je:
"parler de"
A
met 'y'
B
met 'en'

Slide 36 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm is geen gebiedende wijs?
A
Mange
B
Vend
C
Parlez
D
Attends

Slide 37 - Quizvraag

wat is de gebiedende wijs van avoir
A
aie - ayons - ayez
B
aie - aions - aiez
C
aye - ayons - ayez
D
aye - aions - aiez

Slide 38 - Quizvraag

wat is de gebiedende wijs van savoir
A
save - savons - savez
B
sache - sachons - sachez
C
sais - savons - savez
D
sais - saisons - saisez

Slide 39 - Quizvraag

(gebiedende wijs) Neem een ijsje!
A
prend une glace!
B
prends une glace!
C
tu prends une glace!
D
Prenons une glace!

Slide 40 - Quizvraag