Landstede Groep

Personalpronomen, regelmatig werkwoord, haben & sein

Peronalpronomen, het regelmatig werkwoord, haben & sein
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1,2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Peronalpronomen, het regelmatig werkwoord, haben & sein

Slide 1 - Tekstslide

persoonlijke voornaamwoorden
(ik, jij, hij, zij, het, wij , jullie, zij , u)

Slide 2 - Tekstslide

ch
u
r / sie / es
ir
hr
ie / Sie

Slide 3 - Tekstslide

Übersetzte (vertaal):
jij

Slide 4 - Open vraag

Übersetzte (vertaal):
jullie

Slide 5 - Open vraag

Übersetzte (vertaal):
u

Slide 6 - Open vraag

Übersetzte (vertaal):
zij

Slide 7 - Open vraag

Übersetzte (vertaal):
hij

Slide 8 - Open vraag

Übersetzte (vertaal):
het

Slide 9 - Open vraag

Maak in jouw boek een foto van een rijtje van regelmatige werkwoorden

Slide 10 - Open vraag

Ich ..... (spielen) mit dem Ball.
A
spiel
B
spiele
C
spielst
D
spielen

Slide 11 - Quizvraag

Ihr ... (rennen) zu schnell
A
renne
B
rent
C
rennt
D
rennen

Slide 12 - Quizvraag

Du .... (denken) an Anna, nicht?

Slide 13 - Open vraag

Wir ... (wohnen) hier gut.

Slide 14 - Open vraag

haben

Slide 15 - Tekstslide

wir ......
A
habbe
B
haben
C
habe
D
hebben

Slide 16 - Quizvraag


ihr ...........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 17 - Quizvraag


du .........
A
habt
B
hast
C
hat
D
haben

Slide 18 - Quizvraag

sie (ev).....
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 19 - Quizvraag

sie (mv)....
A
habt
B
haben
C
hat

Slide 20 - Quizvraag

het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben

Slide 21 - Sleepvraag

sein

Slide 22 - Tekstslide

ich ......
A
bin
B
bien
C
bist
D
sein

Slide 23 - Quizvraag

du ....................
A
bin
B
bist
C
sein
D
seid

Slide 24 - Quizvraag

ihr ....................
A
bist
B
sind
C
bin
D
seid

Slide 25 - Quizvraag

Agnes und Martin .............
A
seid
B
sind
C
bist
D
ist

Slide 26 - Quizvraag

Das Kind ............
A
bin
B
bist
C
ist
D
seid

Slide 27 - Quizvraag

Warum ............. Sie hier?
A
seid
B
bist
C
ist
D
sind

Slide 28 - Quizvraag

Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind

Slide 29 - Sleepvraag

Nu door elkaar... Let op!
haben & sein

Slide 30 - Tekstslide

Es .................... keinen Sinn (haben)
A
habt
B
hast
C
haben
D
hat

Slide 31 - Quizvraag

Du .................... nett (sein)
A
bist
B
bin
C
ist
D
sein

Slide 32 - Quizvraag

Ihr ....................viel Spaß (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
D
hast

Slide 33 - Quizvraag

Ich .................... es kalt (haben)
A
haben
B
habt
C
habe
D
hat

Slide 34 - Quizvraag

Ich ........... 14 Jahre alt (sein)
A
habe
B
bin
C
sein
D
haben

Slide 35 - Quizvraag

Wir ................. einen Hund (haben)
A
sind
B
haben
C
habben
D
seid

Slide 36 - Quizvraag

Meine Mutter ............ 40 Jahre alt.
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 37 - Open vraag

Opa und Oma .................... ein neues Auto.
(haben of sein ? Niet vergeten te vervoegen)

Slide 38 - Open vraag

Ik kan de werkwoorden haben en sein in de tegenwoordige tijd gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll