Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Landstede Groep
‹
Terug naar zoeken
Word Order
wie
doet
wat
waar
wanneer
Susan
reads
books
at school
on Friday
wie
: een of meer personen
doet
: werkwoord(en)
wat
: geeft aan wat
waar
: een plek
wanneer
: een moment/tijd
1 / 22
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Engels
MBO
Studiejaar 3
In deze les zitten
22 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslide
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
wie
doet
wat
waar
wanneer
Susan
reads
books
at school
on Friday
wie
: een of meer personen
doet
: werkwoord(en)
wat
: geeft aan wat
waar
: een plek
wanneer
: een moment/tijd
Slide 1 - Tekstslide
What is the correct word order?
We
have been practicing
word order
last week
Slide 2 - Sleepvraag
1. What do you remember about word order?
Who
Does
What
Where
When
Slide 3 - Sleepvraag
wie
doet
wat
waar
wanneer
her keys
forgot
my friend
in my car
yesterday
Slide 4 - Sleepvraag
wie
doet
wat
waar
wanneer
I
made
in the library
yesterday
my homework
Slide 5 - Sleepvraag
Wie
doet
wat
waar
wanneer
a cake
Peter & David
are baking
in the kitchen
right now
Slide 6 - Sleepvraag
wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
timer
1:00
I
last week
a blue shirt
in the shop
bought
Slide 7 - Sleepvraag
wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
timer
1:00
Carolyn
in summer
walking
on the beach
enjoys
Slide 8 - Sleepvraag
wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
timer
1:00
I
love to go
running
in the park
every saturday
Slide 9 - Sleepvraag
wie
bijwoord
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
timer
1:00
George
outside
tennis
played
never
last summer
Slide 10 - Sleepvraag
wie
bijwoord
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
timer
1:00
We
in the park
go
roller-skating
always
every Saturday
Slide 11 - Sleepvraag
Choose the sentence with the correct word order.
A
My sister got married last year.
B
Last year my sister got married.
C
Both are correct, no difference in meaning.
D
Both are correct, there is a difference in meaning.
Slide 12 - Quizvraag
Choose the sentence with the correct word order.
A
They often go out in the weekends.
B
They go often out in the weekends.
Slide 13 - Quizvraag
Correct word order:
her / in town / yesterday / I / met
A
I met her in town yesterday.
B
I met her yesterday in town.
C
I yesterday met her in town.
D
I met yesterday her in town.
Slide 14 - Quizvraag
The correct English word order is:
A
wie doet wat wanneer waar?
B
wie doet wat hoe wanneer waar?
C
wanneer doet wie wat waar?
D
wie doet hoe wat wanneer waar?
Slide 15 - Quizvraag
Word order
adverbs of time and place plaats je:
A
tijd komt voor plaats
B
altijd na een hoofdwerkwoord
C
plaats komt voor tijd
D
altijd aan het begin van de zin
Slide 16 - Quizvraag
Correct word order:
her / in town / yesterday / I / met
A
I met her in town yesterday.
B
I met her yesterday in town.
C
I yesterday met her in town.
D
I met yesterday her in town.
Slide 17 - Quizvraag
Correct word order:
her / in town / yesterday / I / met
A
I met her in town yesterday.
B
I met her yesterday in town.
C
I yesterday met her in town.
D
I met yesterday her in town.
Slide 18 - Quizvraag
Word order
A
time - place
B
place - time
Slide 19 - Quizvraag
What is the correct word order?
A
See you next Monday at the Google Meet.
B
See you at the Google Meet next Monday.
Slide 20 - Quizvraag
What is the correct word order?
A
They never are on time.
B
They are never on time.
Slide 21 - Quizvraag
Word order: which is correct?
A
Also I think dogs are nice pets.
B
I think also dogs are nice pets.
C
I also think dogs are nice pets.
Slide 22 - Quizvraag