Landstede Groep

A1 Taaltraining Frans 4/5 delend lidw hoevlh/ontk., prendre, kloktijden, acheter, jours sem, nombres

Devoirs du Chapitre 3
WB ex. 24 à 37 pages 36-39
Extra WB ex. 39 p. 40
Apprendre TB page 38
Apprendre les mots du Chapitre 3

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransEnseignement Professionnel

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 7 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Devoirs du Chapitre 3
WB ex. 24 à 37 pages 36-39
Extra WB ex. 39 p. 40
Apprendre TB page 38
Apprendre les mots du Chapitre 3

Slide 1 - Tekstslide

Chapitre 4 Savoir-faire
Comment apprendre du vocabulaire? 
TB 1, 2abcd,  p. 39
Stratégie de vocabulaire et de prononciation 
TB 4, 5, 6, 7ab p. 42 


Slide 2 - Tekstslide

Chapitre 4 Savoir-faire WB
Répondre à un mail, s'orienter un plan de ville
WB 1, 2, p. 41-42
Demander des informations, comprendre la description d'un film  WB 3, 4 p. 43


Slide 3 - Tekstslide

Chapitre 5 On fait les courses ?
Faire les courses (boodschappen) 
Les noms des magasins (winkels)
Demander le prix, le poids (prijs en gewichten)
Dire l'heure (kloktijden)


Slide 4 - Tekstslide

5A Et avec ça ?
Faire les courses TB 1ab, 2a p. 44-45
Grammaire: Delend lidwoord TB 2b, 3ab, 4a, 5bc p. 45
Demander le prix et le poids TB 4bc p. 46
Reconnaître les recettes et les aliments TB 5a, 6, 7ab


Slide 5 - Tekstslide

Het delend lidwoord

Slide 6 - Tekstslide

Het delend lidwoord
Maar let op!

Na een ontkenning of een hoeveelheidswoord, veranderen de delende lidwoorden in de/d'. 

Slide 7 - Tekstslide

Het delend lidwoord
meervoud 
des 
enkelvoud (klinker of h)
de l'  
vrouwelijk enkelvoud
de la   
mannelijk enkelvoud
du  

Slide 8 - Tekstslide

Delend lidwoord
A Ik kan een recept in het Frans schrijven
C Ik snap het delend lidwoord.

Slide 9 - Tekstslide

delend lidwoord
de/ d'

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Slide 12 - Video

prendre
De vervoeging van het werkwoord prendre.
Prendre betekent nemen.

Slide 13 - Tekstslide

prendre (nemen)
2 tijden: Présent et Passé composé

Slide 14 - Tekstslide

5A Exercices WB 
Vocabulaire sur la nourritrure WB 1, 2, 3, 4, 5ab page 47-48
Grammaire: prendre & delend lidwoord WB 6, 7, 8, 11, 12
Où faire les courses ? WB 9, 10 p. 50
Organiser une fête WB 13 p. 50

Slide 15 - Tekstslide

5B À quelle heure...?
Renseignements sur les horaires et les magasins (informations)
 TB 1ab, 2c, 3abc p. 48-49
Grammaire: les horaires, acheter (kopen - spelling), jours de la semaine TB 2ab, 4ab p. 48-49

Slide 16 - Tekstslide

les jours de la semaine
de dagen van de week

Slide 17 - Tekstslide

Les jours de la semaine

Slide 18 - Tekstslide

les jours de la semaine:

Slide 19 - Tekstslide

Faire
Faire = een onregelmatig werkwoord. 
Faire betekent: doen, maken. (twee betekenissen)

Slide 20 - Tekstslide

Faire DU shopping
Le  --> faire du 

La --> faire de la

Slide 21 - Tekstslide

Faire (doen, maken)

je fais
tu fais       
il/elle/on fait
nous faisons
vous faites
ils/elles font
Présent / tegenwoordige tijd

ik doe
jij doet
hij/zij/men doet
wij doen
jullie doen / u doet
zij doen (m/v mv)

Slide 22 - Tekstslide

ALLER (gaan)


Je vais

Tu vas

Il/elle/on va

Nous allons

Vous allez

Ils/elles vont


FAIRE (doen, maken)


Je fais

Tu fais

Il/elle/on fait

Nous faisons

Vous faites

Ils/elles font

Slide 23 - Tekstslide

Ouvrir (openen)
Mettre
NL
Je
J'ouvre
Ik open
Tu
Tu ouvres 
Jij opent
Il / Elle / On
Il ouvre
Hij opent
Nous
Nous ouvrons
We openen
Vous
Vous ouvrez
Jullie openen
Ils / Elles
Ils ouvrent
Zij openen

Slide 24 - Tekstslide

Verbe en -IR: type OUVRIR
OUVRIR
J'              ouvr e
Tu            ouvr es
Il/elle/on ouvr e
Nous       ouvr ons
Vous        ouvr ez
Ils/elles    ouvr ent


radical = infinitif - IR
+ terminaisons: e, es, e, ons, ez, ent

TIP: zelfde uitgangen als bij een werkwoord op -ER



Slide 25 - Tekstslide

De regel met 'acheter' (kopen)
acheter

ik koop --> j' achete --> j'achète


Slide 26 - Tekstslide

acheter = kopen
j'achète
tu achètes
il/elle/on achète
nous achetons
vous achetez
ils/elles achètent
e => è devant e muet

Slide 27 - Tekstslide

Qu'est-ce que tu vas acheter?
Je vais acheter un kilo de pommes.

Slide 28 - Tekstslide

acheter quelques chose
mijn boodschappenlijstje

 

Slide 29 - Tekstslide

Kloktijden

Slide 30 - Tekstslide

Kloktijden

Slide 31 - Tekstslide

Kloktijden 

Slide 32 - Tekstslide

Kloktijden

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

sujet
achter
j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
achète
achètes
achète
achetons
achetez
achetent

Slide 35 - Sleepvraag

5B Exercices WB 
Chercher les produits WB 14, 23 p.51
Gramm. : jours de semaine et horaires WB 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21
Grammaire : prendre (nemen), apprendre (leren), acheter (kopen), ouvrir (openen), faire (doen/maken) WB 22, 24, 25 p.52


Slide 36 - Tekstslide

Devoirs du Chapitre 4
WB werkwoorden page 44
Test maken: 1, 2, 3, 4 pages 45-46

Slide 37 - Tekstslide

Devoirs du Chapitre 5
WB ex. 26 à 34 pages 54-57
Extra WB ex. 36 p. 58
Apprendre TB page 52
Apprendre les mots du Chapitre 5

Slide 38 - Tekstslide

les jours de la semaine
Ce sont les 7 jours de la semaine
( Dit zijn....)

Slide 39 - Tekstslide

Verbe en -IR: type OUVRIR
OUVRIR
Je              ouvr ?
Tu             ouvr ?
Il/elle/on  ouvr ?
Nous        ouvr ?
Vous         ouvr ?
Ils/elles     ouvr ?

Slide 40 - Tekstslide

chanter
parler
travailler
acheter
rester
quitter
kopen
verlaten
zingen
spreken
blijven
werken

Slide 41 - Sleepvraag

Masculin
Féminin
sel
confiture
riz
oignon
crêpe
thon
ail
raisin
baguette
eau
poivre
pomme

Slide 42 - Sleepvraag

Traduis
gagner
gérer
acheter
payer
retirer
dépenser
omgaan met, beheren
betalen
uitgeven
kopen
opnemen
winnen, verdienen

Slide 43 - Sleepvraag

Welke kloktijd hoort bij welke klok?
Il est une heure
Il est une heure et quart
Il est deux heures moins le quart
Il est une heure et demie

Slide 44 - Sleepvraag

Welke kloktijd hoort bij welke klok?
Il est midi.
Il est trois heures moins le quart
Il est quatre heures et quart
Il est midi et demi.

Slide 45 - Sleepvraag

Slide 46 - Video

Slide 47 - Video

Slide 48 - Video

Slide 49 - Video