Landstede Groep

16.1-1 Koolstofkringloop en klimaat 5V 2223

vwo 2010-I
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

vwo 2010-I

Slide 1 - Tekstslide

voorbeelden van een juist antwoord:
  • Als bijvangst belanden onvolwassen (bedreigde diepzee)vissen in de netten en gaan dood, voordat ze nakomelingen hebben gekregen.
  • Doordat er nog steeds volwassen (bedreigde diepzee)vissen in bijvangst terechtkomen, zijn er steeds minder volwassen dieren over om voor de voortplanting te zorgen.

  1. Als gevolg van bijvangst verdwijnen exemplaren uit de populatie / door de visvangst verdwijnen hun voedselbronnen met als gevolg sterfte van diepzeevissen, 1p
  2. waardoor voortplanting wordt verhinderd (met een doorlopende afname van de populatiegrootte als gevolg) 1p

Slide 2 - Tekstslide

Rekenvraag; Vangst-terugvangst
Mario vangt in de visvijver de eerste keer 37 stekelbaarsjes, die hij allemaal markeert met een groene stip. Vervolgens laat hij de dieren vrij.
Een week later vangt hij 44 vissen, waarvan er 2 een stip hebben.

Hoe groot is de populatie stekelbaarsjes in de vijver?

Slide 3 - Tekstslide

Hoe groot is de populatie stekelbaarsjes in de vijver?

Slide 4 - Open vraag

Rekenvraag
Stekelbaarsjes met een groene stip vallen echter eerder op voor hun roofdier (de snoek), waardoor ze sneller opgegeten worden.
In de vorige vraag was een populatie berekend van 814 stekelbaarsjes. 

Je vangt weer 44 stekelbaarsjes waarvan 2 met een stip.

Zal de werkelijke populatie stekelbaarsjes groter, gelijk aan of kleiner zijn dan 814 stekelbaarsjes?

Slide 5 - Tekstslide

Zal de werkelijke populatie stekelbaarsjes groter, gelijk aan of kleiner zijn dan 814 stekelbaarsjes?
A
groter
B
gelijk aan
C
kleiner

Slide 6 - Quizvraag

Rekenvraag
Want:
aantal stekelbaarsjes is 37*44/2 = 814

Maar die 2 is eigenlijk een te lage waarde (deel is weggegeten)

37*44/>2..  is dus kleiner dan 814.

Slide 7 - Tekstslide

H16 Systeem aarde en de mens

Slide 8 - Tekstslide

Kenmerken hoofdstuk
Niet veel nieuwe concepten, verdieping op V4 stof 
Complexiteit zit in de contexten en grafieken/ tabellen/ modellen
Maak de opdrachten uit de methode om daar mee te oefenen
In het examen komen vaak ecologievragen voor!

Slide 9 - Tekstslide

Voorkennis (blz 270)
a. Welk proces geven de pijlen a weer?
b. Welk proces geeft pij b weer?
c. Wat is het belang van reducenten (3) in de koolstofkringloop?
d. Welke van de genummerde organismen maakt of maken deel uit van zowel de koolstofkringloop als de stikstofkringloop?

Slide 10 - Tekstslide

+
+
-->
Fotosynthese:
+
.........
........
.........
..........
........

Slide 11 - Sleepvraag

Hoofdstuk 16
16.1 Koolstofkringloop en klimaat
16.2 Stikstofkringloop
16.3 Fosforkringloop
16.4 Ecosystemen kantelen

Slide 12 - Tekstslide

16.1 Koolstofkringloop en klimaat
deel 1

Slide 13 - Tekstslide

Voedselkringloop
CONSUMENTEN

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

CONSUMENTEN

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Termen
Anorganische stoffen:
stoffen die op de aarde aanwezig zijn zonder levende organismen. Klein, eenvoudig, geen C-H bindingen
Organische stoffen:
stoffen die alleen door levende rganiscmen gemaakt kunnen worden. Groot, complex, veel C-atomen, C-H bindingen

Slide 18 - Tekstslide

Termen
Assimilatie: het bouwen van organische stoffen uit anorganische stoffen - kost energie
Voortgezette assimilatie: het bouwen van organische stoffen uit andere organische stoffen - kost energie
Dissimilatie: het afbreken van organische stoffen tot anorganische stoffen - levert energie op

Slide 19 - Tekstslide

Kringloop van elementen

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Snelle en langzame CO2 kringloop


Snelle kringloop: via producenten, consumenten, reducenten
Langzame kringloop: via fossiele brandstoffen of kalkskeletten

Slide 29 - Tekstslide

Koolstof voorraden 
Fossiele brandstoffen
Permafrost gebieden
Bodem van de oceaan
Kalkgesteenten

Biomassa

Langzame koolstofkringloop


Snelle koolstofkringloop

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

CO2 en broeikaseffect
Het versneld vrijmaken van CO2 uit de langzame koolstof kringloop verhoogt het CO2 gehalte in de atmosfeer.

Slide 32 - Tekstslide

Effect van CO2 op het klimaat
CO2 is een broeikasgas
Broeikasgassen vormen een deken om de aarde die de stralingswarmte terugkaatst.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Broeikasgassen
  • CO2
  • Methaan
  • Ozon
  • N2O (lachgas)
  • Waterdamp
Hoe groter de hoeveelheid broeikasgassen hoe groter het broeikaseffect -> versterkt broeikaseffect.

Slide 35 - Tekstslide

Broeikasgassen
Het vermogen van de gassen om bij te dragen aan het broekaseffect wordt uitgedrukt in GWP (Global Warming Potential). 

GWP van CO2 is gesteld op 1, de GWP van methaan is 25, die van ozon is 1000, die van N2O is 265

Slide 36 - Tekstslide

Methaan en broeikaseffect
Methaan (CH4) komt vrij bij de veeteelt (koeien boeren *), landbouw, verbranden fossiele brandstoffen, afvalstortplaatsen (anaerobe afbraak), ontdooien permafrost, moerasgas.

(*) Eén Nederlandse koe stoot gemiddeld ongeveer evenveel methaan uit als de CO2 van een gemiddelde personenauto, die 15.000 km per jaar rijdt.

Slide 37 - Tekstslide

Permafrost

Slide 38 - Tekstslide

Permafrost

Slide 39 - Tekstslide

Lachgas en broeikaseffect
Lachgas (N2O) komt vrij door bacteriewerking in de oceanen en door uitspoeling van nitraat.

Slide 40 - Tekstslide

Opwarming van de aarde

Slide 41 - Tekstslide

Examen 2011-II
12   Is methaan een product van aerobe of van anaerobe             dissimilatie?  En vindt deze dissimilatie plaats in darmwandcellen van de herkauwer of in micro-organismen in de darm van de herkauwer?

Slide 42 - Tekstslide

Examen 2011-II
  1. Is methaan een product van aerobe of van anaerobe             dissimilatie? 
  2. En vindt deze dissimilatie plaats in darmwandcellen van de herkauwer of in micro-organismen in de darm van de herkauwer?

Slide 43 - Tekstslide

1) Is methaan een product van aerobe of van anaerobe dissimilatie?
2) En vindt deze dissimilatie plaats in darmwandcellen van de herkauwer of in micro-organismen in de darm van de herkauwer?
A
1) aeroob 2) darmwandcellen
B
1) aeroob 2) micro-organismen
C
1) anaeroob 2) darmwandcellen
D
1) anaeroob 2) micro-organismen

Slide 44 - Quizvraag