Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Landstede Groep
‹
Terug naar zoeken
Kapitel 16; vor/für/zu/nach/in 23-4
1 / 47
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
In deze les zitten
47 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
30 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deutsch, Donnerstag, den 22. April 3TL IC Dronten
Herzlich Willkommen, sind alle da? 5 min.
Was machen wir heute und warum?
Lernziele(Leerdoelen) 5 min.
vor/für
15 min.
18.1a voor de lln die dat nog niet gedaan hebben met mij! 10 min.
Hausaufgaben machen (zie Magister)
15 min.
Was hast du gelernt? 3 min.
Abschluss 2 min.
Slide 2 - Tekstslide
Heute:
'vor' oder 'für'?
Slide 3 - Tekstslide
'vor' oder 'für' ?
In het Nederlands heb je alleen 'voor'
In het Duits gebruik je 'vor' voor en
plaats of tijd.
1: Ik sta voor de bios. = Ich stehe vor dem Kino.
2: Zie ik je nog voor jouw vakantie? Sehe ich dich noch vor den Ferien?
Slide 4 - Tekstslide
'für' =
Als iets 'voor iemand' (bestemd voor) is zoals een cadeau, bloemen of ook een ding, zoals:
Deze planten zijn voor de tuin = Diese Pflanzen sind für den Garten.
Dit cadeau is voor jou. Dieses Geschenk ist für dich.
Slide 5 - Tekstslide
'für' of 'vor'?
Das Geschenk ist ____ meine Mutter.
A
vor
B
für
Slide 6 - Quizvraag
'für' of 'vor'
Ich warte _____ dem Theater auf dich.
A
vor
B
für
Slide 7 - Quizvraag
'für' of 'vor'
Kaufst du Blumen _____ Maria?
A
vor
B
für
Slide 8 - Quizvraag
'für' of 'vor'
Siehst du sie noch ____ den Ferien?
A
vor
B
für
Slide 9 - Quizvraag
'für' of 'vor'?
Hast du Geld _____ Kaffee?
A
vor
B
für
Slide 10 - Quizvraag
'für' of 'vor'
Warte bitte ____ der Schule auf mich.
A
vor
B
für
Slide 11 - Quizvraag
'für' of 'vor'
_____ dich mache ich alles!
A
Vor
B
Für
Slide 12 - Quizvraag
Vul nu zelf 'für' of 'vor' in:
Wir treffen uns ____ dem Kino.
Slide 13 - Open vraag
Vul nu zelf 'für' of 'vor' in:
Ein schönes Geschenk _____ Suzan!
Slide 14 - Open vraag
Vul nu zelf 'für' of 'vor' in:
Der Kaffee ist ____ meine Lehrerin.
Slide 15 - Open vraag
EN NU: 'in', 'nach', 'zu'
Het makkelijkste: 'in' in het Nederlands is 'in' in het Duits.
Ik ben in Amsterdam = Ich bin in Amsterdam.
Slide 16 - Tekstslide
'na' en 'naar' in het Nederland =
nach
in het Duits
Slide 17 - Tekstslide
Voorbeelden 'nach'
na school = nach der Schule (tijd)
naar een land/stad = nach Bern, nach Spanien.
Slide 18 - Tekstslide
Wanneer wordt 'naar' = 'zu'
Bij personen : Ik ga naar Lotte = Ich gehe zu Lotte.
Als je ergens heen gaat:
Ik ga naar de apotheek. = Ich gehe zu der Apotheke
Slide 19 - Tekstslide
Wat hoort hier?
Ich wohne ____ Holland.
A
nach
B
zu
C
in
Slide 20 - Quizvraag
Welk voorzetsels hoort hier?
____ der Mavo will ich in die Havo.
A
Nach
B
Zu
C
In
Slide 21 - Quizvraag
Welk voorzetsel hoort hier?
Hans geht ____ seiner Freundin.
A
nach
B
zu
C
in
Slide 22 - Quizvraag
Welk voorzetsel hoort hier?
Diesen Sommer fahre ich _____ Wien.
A
nach
B
zu
C
in
Slide 23 - Quizvraag
Welk voorzetsel hoort hier?
Ich gehe ____ der Schule Eis essen.
A
nach
B
zu
C
in
Slide 24 - Quizvraag
Vul nu zelf het juiste voorzetsel in:
Meistens bin ich ___ der Pause müde.
Slide 25 - Open vraag
Vul nu zelf het juiste voorzetsel in:
Ich gehe ____ meinen Freunden.
Slide 26 - Open vraag
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
We beginnen met:
De vergrotende trap
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Vul de vergrotende trap in van:
laut
Slide 34 - Open vraag
Vul de vergrotende trap in van:
wild
Slide 35 - Open vraag
Vul de vergrotende trap in van:
alt
Slide 36 - Open vraag
Vul de vergrotende trap in van:
dumm
Slide 37 - Open vraag
Vul de vergrotende trap in van:
schnell
Slide 38 - Open vraag
En nu:
De overtreffende trap
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Vul de overtreffende trap in van:
laut - lauter - _______
Slide 41 - Open vraag
Vul de overtreffende trap in van:
lieb - lieber - ______
Slide 42 - Open vraag
Vul de overtreffende trap in van:
klein - kleiner - _____
Slide 43 - Open vraag
Vul de overtreffende trap in van:
dumm - dümmer - _____
Slide 44 - Open vraag
Vul de overtreffende trap in van:
dick - dicker - _____
Slide 45 - Open vraag
Vul de overtreffende trap in van:
jung - jünger - _______
Slide 46 - Open vraag
Slide 47 - Tekstslide