Landstede Groep

Oefening 2 bij Hfst 4 par 4.1 en 4.2

Wat is de beste omschrijving van een 'prikkel'?
A
Een prikkel is hetzelfde als een impuls, maar dan van buiten het lichaam.
B
Een prikkel is een invloed van een organisme op het milieu.
C
Een prikkel is een invloed van het milieu op het organisme.
D
Geen van de gegeven antwoorden is juist.
1 / 26
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Wat is de beste omschrijving van een 'prikkel'?
A
Een prikkel is hetzelfde als een impuls, maar dan van buiten het lichaam.
B
Een prikkel is een invloed van een organisme op het milieu.
C
Een prikkel is een invloed van het milieu op het organisme.
D
Geen van de gegeven antwoorden is juist.

Slide 1 - Quizvraag

Enkele zintuigen bij de mens zijn tastzintuigen, geurzintuigen, smaakzintuigen en pijnzintuigen.
Welke van deze zintuigen kunnen in de tong liggen?
A
Alleen geurzintuigen en smaakzintuigen
B
Alleen smaakzintuigen en pijnzintuigen
C
Smaakzintuigen, geurzintuigen en pijnzintuigen
D
Smaakzintuigen, pijnzintuigen en tastzintuigen

Slide 2 - Quizvraag

Voor haaien zijn de meeste mensen bang. Toch zullen ze een zwemmer niet snel aanvallen. Alleen als er een inwendige en een uitwendige prikkel is , wil de haai de mens nog wel eens voor een lekker hapje zien.
Wat zal voor de haai de inwendige prikkel zijn?
En wat is voor de haai de uitwendige prikkel?
A
De inwendige en de uitwendige prikkel zijn hetzelfde, namelijk honger.
B
de inwendige prikkel is honger, de uitwendige prikkel de zwemmer zien.
C
De inwendige en de uitwendige prikkel zijn hetzelfde, namelijk de zwemmer zien.
D
De inwendige prikkel is de zwemmer zien en de uitwendige prikkel is honger.

Slide 3 - Quizvraag

Na verloop van tijd hoort iemand de klok niet meer tikken.
Wat is er met de drempelwaarde gebeurt?
Wat is de biologische term voor dit verschijnsel?
A
De drempelwaarde is lager komen te liggen. Dit heet een adequate prikkel.
B
De drempelwaarde is hoger komen te liggen. Dit heet een adequate prikkel.
C
De drempelwaarde is lager komen te liggen. Dit heet gewenning.
D
De drempelwaarde is hoger komen te liggen. Dit heet gewenning.

Slide 4 - Quizvraag

In de afbeelding hiernaast zie je een model van het oog waarbij de buitenste laag is verwijderd.
Wat is de naam van de buitenste laag van het oog dat hier ontbreekt?
A
hoornvlies
B
vaatvlies
C
retina
D
harde oogvlies

Slide 5 - Quizvraag

Is het regenboogvlies, een deel van een ander vlies van het oog? Zo ja, van welk deel?
A
Ja, van het harde oogvlies.
B
Ja, van het netvlies.
C
Ja, van het vaatvlies.
D
Nee, het is geen deel van een ander vlies van het oog.

Slide 6 - Quizvraag

Met welk nummer wordt het deel aangegeven dat voor een scherp beeld op het netvlies zorgt?
A
Met nummer 1.
B
Met nummer 2.
C
Met nummer 3.
D
Met geen van de nummers.

Slide 7 - Quizvraag

Veel mensen hebben op latere leeftijd een leesbril nodig, omdat ze niet meer goed dichtbij kunnen zien. Waardoor komt dat?
A
De ooglens kan niet meer bol genoeg worden.
B
De ooglens kan niet meer plat genoeg worden.
C
De accomodatiespier kan niet meer goed aanspannen.
D
De lensbandjes worden stijf.

Slide 8 - Quizvraag

Hiernaast is een aantal lenzen getekend en 2 verschillende situaties waarin ze worden gebruikt.
Welke cijfercombinatie hoort bij elkaar?
A
1-3-5
B
2-4-6
C
1-4-5
D
2-4-5

Slide 9 - Quizvraag

Je leest een boek.
Zijn de lensbandjes gespannen of ontspannen?
Zijn de accomodatiespieren gespannen of ontspannen?
A
Lensbandjes gespannen; accomodatiespier gespannen.
B
Lensbandjes gespannen; accomodatiespier ontspannen.
C
Lensbandjes ontspannen; accomodatiespier ontspannen.
D
Lensbandjes ontspannen; accomodatiespier gespannen.

Slide 10 - Quizvraag

Wat gebeurt er met je oog wanneer je van het licht in de schemer komt.
Geef 2 antwoorden.
A
De lengtespiertjes in je oog trekken samen.
B
De kringspier in je oog trekt samen.
C
Door de pupilreflex worden je pupillen groter.
D
Door de pupilreflex worden je pupillen kleiner.

Slide 11 - Quizvraag

het beeld dat mensen met staar hebben is (zeer) wazig. Bij een staaroperatie wordt een deel van het oog vervangen door een kunstdeel.
Welk deel van het oog wordt vervangen om weer goed te kunnen zien?
A
ooglens
B
glasachtig lichaam
C
hoornvlies
D
netvlies

Slide 12 - Quizvraag

Hiernaast zie je een schematische tekening van een deel van het oog.
Van welke laag van het oog is deze tekening gemaakt? En in welke richting valt het licht?
A
Het vaatvlies. Het licht gaat van A naar B.
B
Het vaatvlies. Het licht gaat van B naar A.
C
Het netvlies. Het licht gaat van A naar B.
D
Het netvlies. Het licht gaat van B naar A.

Slide 13 - Quizvraag

In tegenstelling van wat vaak wordt gedacht komt een stier niet af op een rode lap, maar juist op de beweging van de lap. Stieren (en koeien) zijn namelijk kleurenblind. Hoe kun je dat aan het oog zien?
A
Het oog heeft geen gele vlek.
B
Het oog heeft alleen maar staafjes.
C
Het oog heeft geen rode kegeltjes.
D
Het oog heeft geen blinde vlek.

Slide 14 - Quizvraag

MD is een oogafwijking waarbij de zintuigcellen in de gele vlek afsterven. Hoe heten deze zintuigcellen?
A
Zenuwcellen
B
Uitlopers zenuwcellen
C
Staafjes
D
Kegeltjes

Slide 15 - Quizvraag

Welke delen van het oog zijn doorzichtig?
A
lens; glasachtig lichaam; en staafjes en kegeltjes
B
hoornvlies; lens; en glasachtig lichaam
C
hoorvlies; iris; lens; en glasachtig lichaam
D
netvlies; lens; en glasachtig lichaam

Slide 16 - Quizvraag

Welke beweringen zijn juist?
1) Op het netvlies van het linkeroog en rechteroog ontstaat hetzelfde beeld.
2) Alleen met 2 ogen is een organisme in staat om de afstand tot een voorwerp goed in te schatten.

A
Alleen bewering 1 is juist.
B
Alleen bewering 2 is juist.
C
Beide beweringen zijn juist.
D
Beide beweringen zijn onjuist.

Slide 17 - Quizvraag

Met welk nummer wordt het deel aangegeven dat de luchttruk in het middenoor gelijk houdt met buiten? En wat is de naam van dit deel?
A
Nummer 1, dat is het evenwichtszintuig.
B
Nummer 3, dat is het slakkenhuis.
C
Nummer 4, dat is de buis van Eustachius.
D
Nummer 5, dat is de gehoorgang.

Slide 18 - Quizvraag

Met welk nummer wordt het deel aangegeven dat geluidstrillingen omzet in impulsen? En wat is de naam van dit deel?
A
Nummer 1, dat is het evenwichtsorgaan.
B
Nummer 2, dat is de gehoorzenuw.
C
Nummer 3, dat is het slakkenhuis.
D
Nummer 4, dat is de buis van Eustachius.

Slide 19 - Quizvraag

Bevatten de delen 1, 2 en 3 zintuigcellen?
A
Alleen deel 1.
B
Alleen deel 2.
C
Alleen deel 3.
D
Deel 1 en deel 3.

Slide 20 - Quizvraag

Geluid verplaatst zich doordat lucht in trilling wordt gebracht. Wat is de juiste volgorde waardoor de geluidstrillingen in het oor worden geleid?
de vloeistof in het slakkenhuis
een vlies in het slakkenhuis
de gehoorbeentjes
het trommelvlies

Slide 21 - Sleepvraag

Door welk deel van het oor staat de trommelholte in verbinding met de buitenlucht?

Slide 22 - Open vraag

Via welk deel van het oor kunnen bacteriën de trommelholte binnenkomen en daar een ontsteking veroorzaken?
A
gehoorgang
B
buis van Eustachius
C
slakkenhuis
D
evenwichtsorgaan

Slide 23 - Quizvraag

Wat trilt er als eerste wanneer een geluid je oor binnenkomt? Zet in de juiste volgorde.
trilhaartjes in het slakkenhuis
vocht in het slakkenhuis
trommelvlies
gehoorbeentjes

Slide 24 - Sleepvraag

Hiernaast zie je een detail van het slakkenhuis. Waardoor gaan de trilhaartjes in het slakkenhuis trillen?
A
Door het vocht in het slakkenhuis.
B
Door het trommelvlies.
C
Door de gehoorbeentjes.
D
Door de zintuigcellen.

Slide 25 - Quizvraag

Waarom kun je niet goed horen wanneer tijdens een verkoudheid de buis van Eustachius verstopt zit?
A
Het trommelvlies kan niet meer goed trillen.
B
De gehoorbeentjes kunnen niet meer goed bewegen.
C
De trillingen in de trommelholte worden gedempt.
D
De gehoorgang staat dan niet meer in verbinding met buiten.

Slide 26 - Quizvraag