Landstede Groep

PTA fictie

PTA fictie 1/4
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

PTA fictie 1/4

Slide 1 - Tekstslide

Fictie vs non-fictie
fictie is verzonnen
non-fictie is niet verzonnen

Slide 2 - Tekstslide

Fictie
Fictie
Fictie
Non-fictie
Non-fictie
Non-fictie

Slide 3 - Sleepvraag

Genre
Categorie van een boek, bijvoorbeeld: detectives of historische boeken. Je vindt het plaatje op de rug van het boek. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Verhalen vs klassiekers
Verhalen die bijna iedereen kent, noemt je klassiekers.

Slide 6 - Tekstslide

Kies de klassieker
A
Mel Wallis de Vries, Wreed
B
Roodkapje
C
Het leven van een loser

Slide 7 - Quizvraag

Probleemboeken
Veel boeken gaan over jongeren met een probleem, denk aan problemen met zichzelf, ouders, school of vrienden.

Slide 8 - Tekstslide

Spannende verhalen
Verhalen die zo spannend zijn, dat je graag wilt weten hoe het afloopt. 

Slide 9 - Tekstslide

Historische verhalen
Verhalen die zich afspelen in het verleden. Een schrijver verzint vaak dingen erbij om het verhaal leuker te maken. Je leert hoe de wereld was in die tijd.

Slide 10 - Tekstslide

Literatuur vs lectuur
Onduidelijke grens
Literatuur wordt meer tot kunst gerekend
Lectuur heeft minder diepgang is meer voorspelbaar
Vaak een happy end, open plekken zijn ingevuld

Slide 11 - Tekstslide

Wie bepaalt wat literatuur of lectuur is?
A
De lezer zelf
B
De schrijver van het boek
C
Kenners en recensenten
D
Literatuurprijzen

Slide 12 - Quizvraag

Realistische verhalen
Fictie, maar lijkt erg op de werkelijkheid. 
Je verbeeld je gebeurtenissen en personages tijdens het lezen. 

Slide 13 - Tekstslide

Fantasy
Juist niet realistisch. 
Science fiction.

Slide 14 - Tekstslide

realistisch verhaal
fantasy

Slide 15 - Sleepvraag

(auto)biografie
autobiografie = beschrijving van eigen leven
biografie = beschrijving van iemand anders zijn leven

Slide 16 - Tekstslide

proza 
verhalende fictieteksten
1. kort verhaal
2. roman
3. novelle (tussen 1 en 2 in)

Slide 17 - Tekstslide

Boek en film
Beide kan (non-)fictie zijn.
Woorden vs beelden.
Boek naar film = verfilming.

Slide 18 - Tekstslide

Letterlijk vs figuurlijk taalgebruik

Je zegt wat je bedoelt.
Je zegt iets anders dan je bedoelt.

Slide 19 - Tekstslide

Het regent.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 20 - Quizvraag

De hemel huilt
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik

Slide 21 - Quizvraag

Gedichten en poëzie
- Vaak weinig woorden met een bijzondere indeling
- Mag rijmen, hoeft niet
- Vaak houd een poëet zich niet aan de taalregels
- Alinea = strofe 

Slide 22 - Tekstslide

Rijm
Eindrijm = de laatste woorden van de regel rijmen
Beginrijm = veel woorden van het gedicht beginnen met dezelfde letter
Klankrijm = Veel woorden in het gedicht hebben dezelfde klank
Oogrijm = Lijkt te rijmen, maar spreek je het hardop uit, dan rijmt het toch niet

Slide 23 - Tekstslide

Hij kijkt naar het licht
En ziet haar gezicht
A
eindrijm
B
beginrijm
C
klankrijm
D
oogrijm

Slide 24 - Quizvraag

De ochtend raakt je aan in licht
en nauwelijks merkbaar gapen
A
eindrijm
B
beginrijm
C
klankrijm
D
oogrijm

Slide 25 - Quizvraag

Liesje leerde lotje lopen
A
eindrijm
B
beginrijm
C
klankrijm
D
oogrijm

Slide 26 - Quizvraag

Ze spelen in een bandje
en geven elkaar een handje
A
eindrijm
B
beginrijm
C
klankrijm
D
oogrijm

Slide 27 - Quizvraag