Landstede Groep

Hoofdstuk 3

Basismodel Keynes
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Basismodel Keynes

Slide 1 - Tekstslide

Het basismodel
  • De economie heeft vier sectoren:de gezinnen, de bedrijven, de overheid en het buitenland.
  • In het basismodel laten we de overheid en het buitenland buiten beschouwing.
  • Het Keynesiaans is een vraagmodel voor de korte termijn
  • Het is dus een conjunctuurmodel. 
  • We bestuderen de effectieve vraag en de productiecapaciteit veronderstellen we als constant.

Slide 2 - Tekstslide

Waar staan de afkortingen Bopla en Spobo voor?

Slide 3 - Open vraag

Afko's
Y = Inkomen
W = productie 

C = Consumptie
S = Sparen 
I = investeren

Slide 4 - Tekstslide

Vergelijkingen
(1) W = EV evenwichtsvoorwaarde
(2) Y = W identiteit --> Altijd zo 
(3) EV = C + I definitievergelijking (altijd waar)
(4) C = 0,75Y + 20 gedragsvergelijking
(5) Iea = 25 gedragsvergelijking

Slide 5 - Tekstslide

Y = Nationaal inkomen
Optelsom van alle inkomens in een land:

Loon + Huur + Rente + Pacht + Winst
Beloning productiefactoren natuur, arbeid, kapitaal, ondernemersschap

(W = Y)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Evenwichtsinkomen
Het inkomen waarbij de productie gelijk is aan de effectieve vraag wordt het evenwichtsinkomen genoemd. 
Dus W=EV

Aangezien productie hetzelfde is als inkomen (W = Y) geldt:

Oplossingsregel voor modellen: Y = EV ---> Leren


Slide 8 - Tekstslide

Y = EV
C = 0,75Y + 20 
I = 25 
EV (C + I) = 0,75 Y + 45

Y = EV
Y = 0,75Y + 45
Y = 180 --> Inkomen waarij productie gelijk is aan EV. 

Slide 9 - Tekstslide

Spaarfunctie
C = 0,75Y + 20 
I = 25 
EV (C + I) = 0,75 Y + 45

Consumenten consumeren 0,75Y en 20 
Dus sparen ze de rest: S = 0,25Y - 20 

Slide 10 - Tekstslide

Evenwichtsinkomen Y = EV
Y = C + S
EV = C + I
C + S = C + I
Dus evenwichtsinkomen bij S = I

Slide 11 - Tekstslide

Stel, Y = 200
C = 0,75Y + 20 
I = 25 
EV (C + I) = 0,75 Y + 45

Y = 180 --> Inkomen waarij productie gelijk is aan EV. 
Stel Y = 200 --> Ev is dan (0,75 x 200) + 45 = 195
Productie > Effectiee vraag, dus een overschot. Productie dalen

Slide 12 - Tekstslide

Maken 
 3.1 t/m 3.5 en 3.8

Slide 13 - Tekstslide

Consumptiefunctie
C = cY + C
c = consumptiequote (% van Y dat geconsumeerd wordt)

C = consumptie die onafhankelijk van inkomen is (Autonome consumptie)

Slide 14 - Tekstslide

Y = W
Toegevoegde waarde (productie = W) wordt gebruikt voor de beloningen van de productiefactoren (Loon, huur, rente, pacht en winst).
Dus: Productie = inkomen (W = Y)

Slide 15 - Tekstslide

Evenwicht op goederenmarkt
De markt zal richting Y* werken. 
Stel inkomen is hoger dan Y*
De bestedingen zijn daar lager dan het inkomen (dus productie). Daardoor komen bedrijven te zitten met voorraden.
Gevolg voor productie? En  voor werkgelegenheid? en vervolgens inkomen?

Evenwicht: Y = EV

Slide 16 - Tekstslide

Evenwicht op de kapitaalmarkt
Bij evenwicht op de goederenmarkt is er ook evenwicht op de kapitaalmarkt.
Het spaargeld (S) van de gezinnen, wordt gebruikt door de financiele instellingen om uit te lenen aan de bedrijven (voor I) 

Dus geldt de evenwichtsvoorwaarde: 
S = I

Slide 17 - Tekstslide

Oefenopdracht
C = 0,7Y + 100
I = 50
EV = C + I

Bereken het inkomen waarbij evenwicht is op de goederenmarkt (inkomensevenwicht) met Y = EV en S = I
(Hoe kom je ook alweer op S???)

Slide 18 - Tekstslide

EV = cY+Co + Io
c = Marginale consumptiequote --> Hoeveel van elke euro extra inkomen wordt geconsumeerd?
Co = Autonome consumptie --> Vast getal
Io --> Investeringen vast getal

Slide 19 - Tekstslide

C = 0,75y + 20
Y = C + S
S = Y - C

Dus S = 0,25y - 20

Slide 20 - Tekstslide

Gemiddelde consumptiequote
Totale consumptie / inkomen 

C = 0,75Y + 20

Stel, Y is 150. Dan is C= (0,75 x 150) + 20 = 132,5

Gemiddelde consumptiequote = 132,5/150 = 0,883

Slide 21 - Tekstslide

Marginale consumptiequote
Verandering consumptie / verandering inkomen

C = 0,75Y + 20

Y = 100 --> C = 95
Y = 110--> C = 102,5
7,5 / 10 = 0,75 (Logisch antwoord, zie formule)

Slide 22 - Tekstslide

Vragen en opdrachten
3.1 t/m 3.15

Slide 23 - Tekstslide

Evenwicht op goederenmarkt
De markt zal richting Y* werken. 
Stel inkomen is hoger dan Y*
De bestedingen zijn daar lager dan het inkomen (dus productie). Daardoor komen bedrijven te zitten met voorraden.
Gevolg voor productie? En  voor werkgelegenheid? en vervolgens inkomen?

Evenwicht: Y = EV

Slide 24 - Tekstslide

Werking multiplier
Als I stijgt, stijgt de EV.
Daardoor gaat W omhoog
Daardoor Y omhoog
Daardoor C omhoog (0,75Y)
Daardoor Ev omhoog 
enz
Dus: Effect stijging I is groter dan het bedrag van I

Slide 25 - Tekstslide

Multiplier
Stel dat de multiplier 3 is.

Investeringen bedrijven in een land 2021 --> 25 miljard
Investeringen bedrijven in een land 2022  --> 30 miljard

Het inkomen stijgt met 5 x 3 = 15 miljard 

Slide 26 - Tekstslide

Multiplier
C = 0,75Y+20 (C = cY + Co)

1 : (1-c).... Dus 1:0,25 = 4

Kennen: Als multiplier 4 is, wil dat het volgende zeggen:
Y = 4 x Co + 4 x Io
Als Co of Io met 10 stijgt, stijgt Y 4x zo snel

Slide 27 - Tekstslide

Grotere marginale consumptie
Bij 0,75Y + 20 is de multiplier kleiner dan bij 0,85Y + 20.

Waarom? Bij 0,75Y stroomt er van een extra euro inkomen 0,25Y naar de spaarrekening = Spaarlek.

Het spaarlek bij 0,85Y is slechts 0,15Y, dus heeft een verhoging van I meer invloed op Y

Slide 28 - Tekstslide

Aanbodkant
Aanbod wordt bepaald door de kwaliteit en kwantiteit van de productiefactoren in een land:
Natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap.

Slide 29 - Tekstslide

Productiecapaciteit
Hoeveel kan er totaal gemaakt worden. 

Er zijn 10 docenten die maximaal 8 lessen per dag kunnen geven. De productiecapaciteit is dan 80 lessen per dag, of 400 per week.

Slide 30 - Tekstslide

Arbeidsproductiviteit p.p.
Hoeveel kan er in een bepaalde periode gemaakt worden?

Formule: Productie : aantal arbeiders

Slide 31 - Tekstslide

Opdrachten:
3.17 t/m 3.22 (3.16 overslaan)

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Aanbodkant economie
Vraagkant: EV = C + I
Y = inkomen & productie

Aanbodkant:
Y* = Productiecapaciteit (Hangt af van de productiefactor arbeid)

Slide 34 - Tekstslide

Voorbeeld Y*
Er zijn in een land 5 miljoen arbeiders (Aa = Arbeidsaanbod en beroepsbevolking)
De gemiddelde arbeidsproductiviteit (loon) is €50.000

Totale productiecapaciteit Y* = 50Aa
(Y*) = 250 miljard (5 milj. x 50.000)
Er kan max. voor 250 miljard worden geproduceerd

Slide 35 - Tekstslide

Vervolg voorbeeld
Y* = 250 miljard (Max. productiecapaciteit)
Y = EV bij 200 miljard (Vraag C + I)
Totale arbeidsvraag(AV) is dan 200/50 = 4 miljoen
Av = Y / apt

Dus een miljoen mensen werkloos. Door stimulering van bestedingen kan de werkloosheid dalen. 

Slide 36 - Tekstslide

Bestedingsevenwicht
De situatie waarin de effectieve vraag, de productie en het nationaal inkomen gelijk is aan de productiecapaciteit (Y*)

= Bestedingsevenwicht 

Ofwel: Y = Y*

Slide 37 - Tekstslide

Vervolg voorbeeld
Y* = 250 miljard
Y = 200 miljard
Totale arbeidsvraag(AV) is dan 200/50 = 4 miljoen
Av = Y / apt

Ev moet met 50 miljard stijgen om de werkloosheid (1 miljoen mensen) op te lossen. 

Slide 38 - Tekstslide

Hoeveel moet I dan omhoog?
Stel dat de multiplier 4 is

Mp x Verandering I = Verandering Y

Verandering Y = +50
Mp = 4
Verandering I = 50/4 = 12,5


Slide 39 - Tekstslide

Laagconjunctuur
EV < Y* (Vraag is kleiner dan capaciteit)

Onderbezetting: de productiecapaciteit wordt niet benut (<100%). Er is conjuncturele werkloosheid.

Bovenstaand cijfervoorbeeld dus 1 miljoen mensen conjunctureel werkloos.

Slide 40 - Tekstslide

Weektaak
3.23 t/m 3.35

Slide 41 - Tekstslide

Uit welke 2 onderdelen bestaat de effectieve vraag in een land?

Slide 42 - Open vraag

EV = C + I
C = 0,8Y + 50 (S = 0,2Y - 50)

I = 50 (Autonoom)

Slide 43 - Tekstslide

Wie of wat bepaalt het aanbod in een land?

Slide 44 - Open vraag

Aanbodkant economie
Y* = Productiecapaciteit

Hangt af van het arbeidsaanbod en de productiviteit per persoon.
15 miljoen arbeiders die gemiddeld voor 50.000 kunnen produceren:
Y* = 750 miljard (50*aa)

Slide 45 - Tekstslide

Cijfervoorbeeld
Overnemen in schrift:
C = 0,9Y + 50 (Multiplier = 10)
I = 40
EV = C + I
Y* = 60Aa
Aa = 16 miljoen
Av = Y/60
U = Aa - Av

Slide 46 - Tekstslide

Bereken:
 * Evenwichtsinkomen (Y = EV)
 * Werkloosheid bij evenwichtsinkomen

* Bedrag waarmee Co moet stijgen om de werkloosheid op te lossen

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Video

Maken 3.32 

Slide 49 - Tekstslide