In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Herhaling 13.1 en 13.2
Slide 1 - Tekstslide
Wat is waar?
A
Een synaps is een soort zenuwcel
B
Een synaps zorgt voor eenrichtingsverkeer van impulsen
C
Alleen motorische zenuwcellen hebben synapsen
Slide 2 - Quizvraag
Sleep ieder onderdeel naar de juiste plek.
Axon
Dendriet
Cellichaam
Synaps
Myelineschede
Slide 3 - Sleepvraag
Deze vraag hoort bij de volgende dia
Wanneer je je naam hoort, produceert een zintuigcel in je oor een impuls. Waar moet de impuls langs om te horen dat het je naam is?
Slide 4 - Tekstslide
1
2
3
4
5
Sensorische zenuw
Motorische zenuw
Ruggenmerg
Hersenstam
Primaire gehoorcentrum
Secundaire gehoorcentrum
Thalamus
Slide 5 - Sleepvraag
De bloed-hersenbarrière dient om de hersenen te beschermen tegen:
A
Virussen, bacteriën en stoffen
B
Stoffen en temperatuur-schommelingen
C
Virussen en bacteriën
D
Temperatuur-schommelingen en bacteriën
Slide 6 - Quizvraag
De thalamus en de hypothalamus hebben verschillende functies, namelijk:
A
De hypothalamus regelt homeostase en de thalamus doet de biologische klok
B
De hypothalamus regelt de hormonen en de thalamus doet de bewegingen
C
De hypothalamus regelt homeostase en de thalamus filtert de impulsen
D
De hypothalamus regelt de hormonen en de thalamus filtert de impulsen
Slide 7 - Quizvraag
Wat zit er in de grijze stof van zowel ruggenmerg als hersenen? En wat is de witte stof?
A
Grijs: uitlopers van zenuwcellen;
Wit: cellichamen
B
Grijs: axons van zenuwcellen;
Wit: dendrieten
C
Grijs: cellichamen van zenuwcellen;
Wit: uitlopers
D
Grijs: dendrieten van zenuwcellen;
Wit: axons
Slide 8 - Quizvraag
Kan een terugtrekreflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen R zijn uitgeschakeld? En als in de grote hersenen de bewegingscentra zijn uitgeschakeld?
A
Ja Ja
B
Ja Nee
C
Nee Ja
D
Nee Nee
Slide 9 - Quizvraag
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Slide 12 - Tekstslide
Membraanpotentiaal
Dus het verschil in lading tussen binnen (negatief geladen) en buiten (positief geladen) in de cel.
Als een zenuwcel niks doet is de rekensom:
binnen - buiten = -70mV
Als een zenuwcel een impuls doorgeeft (=ACTIEPOTENTIAAL) verandert de rekensom tijdelijk:
binnen - buiten = +40mV
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
www.bioplek.org
Slide 15 - Link
Slide 16 - Tekstslide
Dus, hoe ziet de rust toestand van de celmembraan van een zenuwcel eruit?
A
binnen positief geladen, buiten negatief
B
binnen negatief geladen, buiten positief
C
neutraal binnen en buiten, het is immers 'rust' toestand
D
beide positief geladen door de Na / K ionen
Slide 17 - Quizvraag
Naast de rustpotentiaal bestaat ook het actiepotentiaal. Wat is dan de toestand van het celmembraan v.d. zenuwcel?
A
binnen positief geladen, buiten negatief
B
binnen negatief geladen, buiten positief
C
dat verschilt per zenuwcel dus dat weet je niet
D
beide positief geladen door de Na / K ionen
Slide 18 - Quizvraag
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen de impulsfrequentie en de impulssterkte?
Slide 24 - Open vraag
De gehele actiepotentiaal (2 t/m 5 in de figuur) duurt ongeveer 4 ms. Hoe hoog is de maximale impulsfrequentie?
A
250 impulsen / sec
B
25 impulsen /sec
C
250 impulsen / min
D
400 impulsen / minuut
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Dus, als een prikkel sterker wordt, wat gebeurt er dan met a) de impulssterkte b) de impulsfrequentie?
A
a) wordt groter
b) blijft gelijk
B
a) wordt groter
b) wordt groter
C
a) blijft gelijk
b) wordt groter
Slide 28 - Quizvraag
www.bioplek.org
Slide 29 - Link
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Waarom hebben de axons van motorische zenuwcellen een myelineschede en de dendrieten niet?
A
Omdat de dendrieten te lang zijn
B
Omdat de dendrieten maar kort zijn
C
Omdat de dendrieten geen impulsen vervoeren
D
Omdat een motorische zenuwcel geen dendrieten heeft
Slide 33 - Quizvraag
Waarom hebben de axons van motorische zenuwcellen een myelineschede en de dendrieten niet? Het heeft dus te maken met de lengte van de uitloper. Maar waarom dan? Leg dat uit.
Slide 34 - Open vraag
Slide 35 - Tekstslide
Wat is waar?
A
Een synaps is een soort zenuwcel
B
Een synaps zorgt voor eenrichtingsverkeer van impulsen