In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Wat gaan we doen?
1. Iedereen maakt apart van elkaar de vragen
2. Ik, als docent, houd bij hoe je scoort
3. Aan het eind van de oefentoets krijg je een voorbeeldcijfer van de hele toets en per onderwerp
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
(1pt)Welke twee gegevens maken de tabel compleet?
A
30 en 5
B
30 en 11
C
65,4 en 5
D
65,4 en 11
Slide 4 - Quizvraag
(2pt) Een bekend looderts is PbS. Geef de naam van PbS. Maak hierbij gebruik van een Romeins cijfer.
Slide 5 - Open vraag
(1pt) Wat is de benaming voor het water dat uit de grot is gepompt?
A
grondwater
B
oppervlaktewater
C
regenwater
D
zeewater
Slide 6 - Quizvraag
(1pt) Welke triviale naam heeft calciumsulfaat-dihydraat?
A
calciet
B
gebluste kalk
C
gips
D
kalksteen
Slide 7 - Quizvraag
(1pt) Bij de vorming van de kristallen vindt een toestandsverandering plaats. Welke notatie geeft deze verandering juist weer?
A
(aq) → (s)
B
(l) → (s)
C
(s) → (aq)
D
(s) → (l)
Slide 8 - Quizvraag
(1pt) In de tekst is een aantal eigenschappen van het grootste kristal genoemd. Welke van die eigenschappen is een stofeigenschap?
A
de dichtheid van 2,3·103 kg per m3
B
de hoogte van 11 m
C
de massa van 55 ton
Slide 9 - Quizvraag
(1pt) In de tekst is een aantal eigenschappen van het grootste kristal genoemd. Welke van die eigenschappen is een stofeigenschap?
A
de dichtheid van 2,3·103 kg per m3
B
de hoogte van 11 m
C
de massa van 55 ton
D
het volume van 24 m3
Slide 10 - Quizvraag
Bereken hoeveel kg water aanwezig is in een kristal met een massa van 55 ton (1 ton = 1000 kg). Ga er bij de berekening van uit dat calciumsulfaat-dihydraat een molecuulmassa heeft van 172,2 u.
Slide 11 - Tekstslide
Ca2+ + SO42– + 2 H2O → CaSO4.2H2O (2pt) Bereken hoeveel kg water aanwezig is in een kristal met een massa van 55 ton (1 ton = 1000 kg). Ga er bij de berekening van uit dat calciumsulfaat-dihydraat een molecuulmassa heeft van 172,2 u.
Slide 12 - Open vraag
(1pt)Welke grootheid onderzoekt Anton wanneer hij het aantal mg vitamine C per mL appelsap bepaalt?
A
concentratie
B
dichtheid
C
massapercentage
D
volumepercentage
Slide 13 - Quizvraag
(1pt) Met welk voorwerp kan Anton het nauwkeurigst 10,0 mL appelsap afmeten?
Slide 14 - Poll
(1pt) Anton leest voor de titratie de beginstand van de buret nauwkeurig af. Welke van de afbeeldingen geeft de juiste manier van aflezen weer?
Slide 15 - Poll
(1pt) Uit Binas-tabel 41 valt het kooktraject af te leiden van kerosine. Wat is de begin- en de eindtemperatuur van dit kooktraject?
A
20 °C – 40 °C
B
40 °C – 70 °C
C
70 °C – 90 °C
D
90 °C – 140 °C
Slide 16 - Quizvraag
(1pt) Welk van onderstaande diagrammen hoort bij het kooktraject van kerosine?
Slide 17 - Poll
(3pt) Geef de reactievergelijking voor de volledige verbranding van kerosine. Gebruik voor kerosine de formule C15H32.
Slide 18 - Open vraag
(2pt) Wanneer niet-ontzwavelde kerosine wordt gebruikt, veroorzaakt de zwavel in deze brandstof schade aan het milieu. Leg uit dat zwavel bij verbranding schade aan het milieu veroorzaakt.
Slide 19 - Open vraag
(2pt) Een Boeing 737 gebruikt 3,1·103 L kerosine per uur. Ga ervan uit dat kerosine een dichtheid heeft van 0,80·103 kg/m3. Bereken hoeveel kg kerosine deze Boeing per uur gebruikt.
Slide 20 - Open vraag
Bereken hoeveel bakjes patat gebakken moeten worden voor deze retourvlucht. Ga er bij de berekening van uit dat één bakje 150 gram patat bevat. Schrijf je antwoord even op, of onthoud het en zet deze in de volgende dia
Slide 21 - Tekstslide
(2pt) Bereken hoeveel bakjes patat gebakken moeten worden voor deze retourvlucht. Ga er bij de berekening van uit dat één bakje 150 gram patat bevat.
Slide 22 - Open vraag
Onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam zijn erin geslaagd om algen zo aan te passen dat ze melkzuur (C3H6O3) maken. Tot welke stoffen behoort melkzuur? Neem de tabel over in je schrift en kruis aan.
Slide 23 - Tekstslide
(2pt) Tot welke soort stoffen behoort melkzuur? Neem de tabel over en kruis aan. Zet de tabel hier als foto neer.
Slide 24 - Open vraag
(3pt) Met behulp van (zon)licht zetten de algen water en koolstofdioxide om tot melkzuur en zuurstof. De algen leven in water waaraan voedingstoffen zoals nitraat zijn toegevoegd. Geef de vergelijking van de reactie waarbij melkzuur ontstaat.
Slide 25 - Open vraag
(1pt) Een oplossing van melkzuur in water is een 'zure oplossing'. Een oplossing wordt 'zuur' genoemd, wanneer een bepaald soort deeltje aanwezig is. Geef de notatie van dit deeltje.
Slide 26 - Open vraag
(2pt) Met 'nitraat' wordt een zout bedoeld dat nitraationen bevat. Geef de naam en de bijbehorende formule van een 'nitraat'.
Slide 27 - Open vraag
(1pt) Welke functie heeft melkzuur wanneer het wordt gebruikt onder de aanduiding E270?
A
conserveermiddel
B
emulgator
C
oplosmiddel
D
verdikkingsmiddel
Slide 28 - Quizvraag
(1pt) Kalkmelk is een suspensie van calciumhydroxide in water. In welke fasen komt calciumhydroxide voor in kalkmelk?
A
opgelost en vloeibaar
B
vloeibaar en vast
C
vast en opgelost
Slide 29 - Quizvraag
(1pt) Calciumlactaat bestaat uit calciumionen en lactaationen in de verhouding 1:2. Geef de lading van het lactaation.
Slide 30 - Open vraag
(1pt) Geef de molecuulformule van alcohol.
Slide 31 - Open vraag
(2pt) Geef aan om welk milieu-effect het gaat en leg uit dat dit door de
'koppeling' kan worden voorkomen
Zet je antwoord in de volgende dia.
Slide 32 - Tekstslide
(2pt) Geef aan om welk milieu-effect het gaat en leg uit dat dit door de 'koppeling' kan worden voorkomen
Slide 33 - Open vraag
Slide 34 - Tekstslide
(1pt) Welke van onderstaande scheidingsmethodes wordt gebruikt bij het bereiden van rodekoolsap?
A
adsorberen
B
destilleren
C
extraheren
D
indampen
Slide 35 - Quizvraag
(1pt) Geef de rationele naam van natronloog.
Slide 36 - Open vraag
(1pt) Geef de algemene naam van een stof die bij een bepaalde pH verandering van kleur verandert.
Slide 37 - Open vraag
Slide 38 - Tekstslide
(1pt)Welk begrip past bij het groene mengsel onder in de buis na stap 3?
A
basische oplossing
B
neutrale oplossing
C
zure oplossing
Slide 39 - Quizvraag
(1pt) De kleuren in 'de zuurstok' zijn het gevolg van een zuur-basereactie. Geef de vergelijking van deze zuur-basereactie.
Slide 40 - Open vraag
(1pt) Het rodekoolsap moet koel bewaard worden om bederf te voorkomen. Bij bederf wordt het paarsblauwe sap namelijk felrood. Welke pH-verandering treedt op bij bederf?
A
de pH daalt
B
de pH blijft gelijk
C
de pH stijgt
Slide 41 - Quizvraag
(1pt) Wanneer geurstoffen uit zweet te ruiken zijn, zijn deze geurstoffen uit het zweet verdampt. Welke fase hebben de geurstoffen dan?
A
gas
B
vast
C
vloeibaar
Slide 42 - Quizvraag
(1pt) Welk begrip past bij het binden van zweetgeur aan houtskool?
A
adsorberen
B
bezinken
C
neutraliseren
D
oplossen
Slide 43 - Quizvraag
Welk getal moet voor x ingevuld worden om de formule volledig te maken?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 44 - Quizvraag
In de tekst worden twee begrippen door elkaar gebruikt: ziverionen en zilvermoleculen. Een ervan is juist.
Slide 45 - Tekstslide
(2pt) In de tekst worden twee begrippen door elkaar gebruikt: zilverionen en zilvermoleculen. Eén ervan is juist. Leg uit welk begrip juist is voor de stof zilvercitraat
Slide 46 - Open vraag
(3pt) Bereken het massapercentage zilver in zilvercitraat