Landstede Groep

§4.4 Vermogen en energie

Leerdoelen
  •  Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is
  • Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen. (je kent de formule)
  • Je kunt toepassen dat een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
  •  Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is
  • Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen. (je kent de formule)
  • Je kunt toepassen dat een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 1 - Tekstslide

Tot nu toe:

  • stroomkring
  • schakelingen
  • spanning
  • stroom

Slide 2 - Tekstslide

Zoals in de simulatie

Slide 3 - Tekstslide

Het vermogen van een apparaat zegt iets over hoeveel elektrische energie het gebruikt.

 Groot vermogen = veel energie gebruik

 Groot vermogen = sterker, feller, sneller, harder
= Meer POWER!!!!!

P = 150 Watt
                                  P = 2 Watt
hard                                         zacht

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Gloeilamp
40 Watt

Spaarlamp
9 Watt
Deze
gebruikt per seconde minder elektrische energie.
Ze geven evenveel licht.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de eenheid van de stroomsterkte?
(De stroomsterkte is bijvoorbeeld 5 ...
A
Watt
B
Ampère
C
Volt
D
Vermogen

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de eenheid van vermogen?
(Het vermogen is bijvoorbeeld 40 ...)
A
Watt
B
Volt
C
Ampère
D
Spanning

Slide 8 - Quizvraag

Berekenen
Vermogen = Spanning * Stroomsterkte

Slide 9 - Tekstslide

We kunnen het vermogen uitrekenen als we de spanning en de stroomsterkte weten.

Vermogen = spanning x stroom


Voorbeeld:
De lampje krijgt een spanning van 6 V.
De stroomsterkte is 0,5 A.
Bereken het vermogen van het lampje.

Slide 10 - Tekstslide

                                     Zo schrijf je het op!
Voorbeeld:
De lampje krijgt een spanning van 6 V. De stroomsterkte is 0,5 A.
Bereken het vermogen van het lampje.
Spanning = 6 V,Stroomsterkte=0,5 A
vermogen =?
Vermogen = spanning X stroomsterkte
Vermogen = 6 x 0,5 
Vermogen = 3 Watt

Slide 11 - Tekstslide

1
2
3
4
5
gegeven
gevraagd  
formule
invullen
berekenen
eenheid

Slide 12 - Sleepvraag

Vermogen (in Watt)
Spanning  (in volt)
Stroomsterkte (in Ampere)

Vermogen = Spanning * stroomsterkte      


Slide 13 - Tekstslide

Een lampje heeft een stroomsterkte van 0.5 A en een spanning van 6 V. Wat is het vermogen van dit lampje?
A
6,5 Watt
B
3 Watt
C
12 Watt
D
9 Watt

Slide 14 - Quizvraag

Vermogen (in Watt)
Spanning  (in volt)
Stroomsterkte (in Ampere)

Vermogen = Spanning * stroomsterkte      


Slide 15 - Tekstslide

Een lamp heeft een spanning van 120 Volt en een stroomsterkte van 2 A.
Bereken het vermogen
A
122 Watt
B
60 Watt
C
240 Watt
D
Je kan het niet berekenen

Slide 16 - Quizvraag

Soms staat de stroomsterkte in een andere eenheid.

mA = milli ampere. 
1 A  is hetzelfde als 1000 mA
1 mA = 0.001 A

Slide 17 - Tekstslide

Sleep de blokjes naar de juiste plek
5 A
0.5 A
500000 mA
50000 mA
0.005 mA
50 A
0.05 mA
500 A

Slide 18 - Sleepvraag

7 A is ... mA

Slide 19 - Open vraag

80 mA is ... A

Slide 20 - Open vraag

Vermogen (in Watt)
Spanning  (in volt)
Stroomsterkte (in Ampere)

Vermogen = Spanning * stroomsterkte      

Let op! Stroomsterkte moet altijd in Ampere (A) in de formule. Dus niet in milli ampere (mA)

Slide 21 - Tekstslide

Leerdoelen
  •  Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is
  • Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen. (je kent de formule)
  • Je kunt toepassen dat een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 22 - Tekstslide

Vragen?
Geen vragen? Dan zelf aan het werk met 
 §4.4 doorlezen en maak opdracht 1 t/m 11 

Slide 23 - Tekstslide