Landstede Groep

Herhaling H1.1+1.2 Marktvormen en marktfalen

Is arbeid een homogeen of een heterogeen product?
A
Homogeen
B
Heterogeen
1 / 42
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Is arbeid een homogeen of een heterogeen product?
A
Homogeen
B
Heterogeen

Slide 1 - Quizvraag

Welke
marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie

Slide 2 - Quizvraag

Marktvormen met prijszetting zijn....
A
monopolie
B
oligopolie
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie

Slide 3 - Quizvraag

Welke marktvorm?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie

Slide 4 - Quizvraag

Welke marktvorm kan dit zijn?
A
monopolie
B
monopolistische concurrentie
C
volkomen concurrentie

Slide 5 - Quizvraag

Marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie

Slide 6 - Quizvraag

Welke
marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie

Slide 7 - Quizvraag

Welke marktvorm?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie

Slide 8 - Quizvraag

welke marktvorm?
A
Volledige mededinging
B
monopolistische concurrentie
C
oligopolie
D
monopolie

Slide 9 - Quizvraag

Bij welke marktvorm wordt de producent de hoeveelheidsaanpasser genoemd?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie

Slide 10 - Quizvraag

welke marktvorm:
aanbieders zijn hoeveelheidsaanpassers
A
monopolie
B
oligopolie
C
volkomen concurrentie
D
monopolistische concurrentie

Slide 11 - Quizvraag

Een kenmerk van Volkomen concurrentie is:
A
Veel aanbieders, weinig vragers
B
Heterogeen product
C
Vrije toe- en uittreding

Slide 12 - Quizvraag

Een kenmerk van volkomen concurrentie
A
Ondoorzichtige markt.
B
Doorzichtige markt

Slide 13 - Quizvraag

Volkomen concurrentie
A
Weinig aanbieders en homogeen product
B
Weinig aanbieders en een heterogeen product
C
Veel aanbieders en een heterogeen product
D
Veel aanbieders en een homogeen product

Slide 14 - Quizvraag

Is hier sprake van volkomen concurrentie?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quizvraag

Dit is GEEN kenmerk van een volkomen concurrentie:
A
homogeen product
B
lastige toetreding
C
veel aanbieders
D
transparante markt

Slide 16 - Quizvraag

Een kenmerk van volkomen concurrentie
A
Prijszetter
B
Hoeveelheidsaanpasser

Slide 17 - Quizvraag

De marktvorm volkomen concurrentie ...
A
bestaat uit vier verschillende markten
B
komt in de praktijk veel voor
C
heeft heterogene producten
D
heet ook wel volledige mededinging

Slide 18 - Quizvraag

Een andere naam voor Volkomen concurrentie is:
A
Volledige mededinging
B
Onvolkomen concurrentie
C
Monopolie

Slide 19 - Quizvraag

De marktvorm volkomen concurrentie ...
A
bestaat uit vier verschillende markten
B
komt in de praktijk heel veel voor
C
heeft heterogene producten
D
heet ook wel volledige mededinging

Slide 20 - Quizvraag

dit is GEEN kenmerk van de volkomen concurrentie:
A
veel aanbieders
B
transparante markt
C
moeilijke toetreding
D
vraag en aanbod bepalen de prijs

Slide 21 - Quizvraag

Wat is onjuist over volkomen concurrentie?
A
Veel concurrentie
B
Prijs wordt bepaald door vraag en aanbod
C
Heterogene goederen
D
Veel aanbieders

Slide 22 - Quizvraag

Bij proportioneel variabele kosten is de GCK een ...(1) en de GVK een ...(2) lijn
A
1 dalende 2 horizontale
B
1 dalende 2 stijgende
C
1 horizontale 2 horizontale
D
1 horizontale 2 stijgende

Slide 23 - Quizvraag

TO= 3Q TK= 2Q + 10.000
Er is sprake van proportioneel variabele kosten. Wat is de MK?
A
3Q
B
2
C
2Q
D
10.000

Slide 24 - Quizvraag

Proportioneel variabele kosten:
A
kosten die evenredig met de omzet stijgen of dalen
B
kosten die meer dan evenredig toenemen als de omzet stijgt
C
kosten die minder dan evenredig toenemen bij een stijgende omzet

Slide 25 - Quizvraag

In welke grafiek is geen sprake van proportioneel variabele kosten?
A
B
C
D

Slide 26 - Quizvraag

Geef aan welke bewering juist of onjuist is
I Constante kosten zijn kosten die niet veranderen
II Proportioneel variabele kosten zijn constant per eenheid product

A
Beide beweringen zijn juist
B
Bewering I is juist, bewering II is onjuist
C
Bewering I is onjuist, bewering II is juist
D
Beide beweringen zijn onjuist

Slide 27 - Quizvraag

bij proportioneel variabele kosten geldt dat
A
MO=MK
B
GTK =GO
C
GVK = MK
D
MO=0

Slide 28 - Quizvraag

Bij proportioneel variabele kosten, is de winst maximaal bij:
A
de maximale productiecapaciteit.
B
MO = MK
C
TK > TO
D
GCK = 0

Slide 29 - Quizvraag

Bij progressieve variabele kosten zullen de totale kosten ... als productie stijgt.
A
steeds harder dalen
B
steeds harder stijgen
C
steeds even hard stijgen
D
steeds even hard dalen

Slide 30 - Quizvraag

Wat is er aan de hand bij een Break-even punt?
A
De variabele kosten zijn gelijk aan de vaste kosten
B
MO = MK
C
De totale kosten zijn gelijk aan de totale opbrengsten
D
De Constante kosten zijn dan nul

Slide 31 - Quizvraag

In het break-even punt geldt:
A
TO = 0
B
TO = TK
C
TW = 0
D
GO = GTK

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het Break-even punt?
A
snijpunt van de tck en tvk
B
snijpunt van de tck en to
C
snijpunt van de to en tk
D
snijpunt van de tvk en to

Slide 33 - Quizvraag

Als je het break-even punt berekent, wat bereken je dan?
A
De break-even omzet
B
De break-even kosten
C
De break-even opbrengsten
D
De break-even afzet

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het break-even punt van een onderneming?
A
het moment waarop de brutowinst gelijk is aan de nettowinst.
B
het moment waarop de onderneming geen verlies maakt en ook geen winst.

Slide 35 - Quizvraag

Op het break even punt ….
A
Zijn de IWO en de omzet aan elkaar gelijk
B
Zijn de kosten en de winst aan elkaar gelijk
C
Zijn de dekkingsbijdrage en de constante kosten aan elkaar gelijk
D
Zijn de nettowinst en de constante kosten aan elkaar gelijk

Slide 36 - Quizvraag

Wat houdt het break-even punt in?
A
Quitte spelen
B
Geen winst, geen verlies
C
Kostendekkend zijn
D
Alle drie de antwoorden.

Slide 37 - Quizvraag

Wat zijn degressief variabele kosten?
A
Variabele kosten die per product afnemen
B
Variabele kosten die per product toenemen
C
Variabele kosten die per product gelijk blijven

Slide 38 - Quizvraag

Wat is een mogelijke oorzaak van degressief variabele kosten?
A
werknemers werken sneller bij grotere productie
B
overwerk wordt dubbel betaald
C
werknemers lopen elkaar in de weg op de werkvloer
D
korting bij grote bestellingen leveranciers

Slide 39 - Quizvraag

Is dit een homogeen of heterogeen product?
A
Homogeen
B
Heterogeen

Slide 40 - Quizvraag

Een spijkerbroek is een: homogeen/heterogeen product.

A
Heterogeen product
B
Homogeen product

Slide 41 - Quizvraag

Homogeen of heterogeen product?
A
Homogeen product
B
Heterogeen product

Slide 42 - Quizvraag