In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
Is arbeid een homogeen of een heterogeen product?
A
Homogeen
B
Heterogeen
Slide 1 - Quizvraag
Welke marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie
Slide 2 - Quizvraag
Marktvormen met prijszetting zijn....
A
monopolie
B
oligopolie
C
monopolistische concurrentie
D
volkomen concurrentie
Slide 3 - Quizvraag
Welke marktvorm?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 4 - Quizvraag
Welke marktvorm kan dit zijn?
A
monopolie
B
monopolistische concurrentie
C
volkomen concurrentie
Slide 5 - Quizvraag
Marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie
Slide 6 - Quizvraag
Welke marktvorm?
A
Monopolie
B
Oligopolie
C
Monopolistische concurrentie
D
Volkomen concurrentie
Slide 7 - Quizvraag
Welke marktvorm?
A
Volkomen concurrentie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Monopolie
Slide 8 - Quizvraag
welke marktvorm?
A
Volledige mededinging
B
monopolistische concurrentie
C
oligopolie
D
monopolie
Slide 9 - Quizvraag
Bij welke marktvorm wordt de producent de hoeveelheidsaanpasser genoemd?
A
volkomen concurrentie
B
monopolie
C
oligopolie
D
monopolistische concurrentie
Slide 10 - Quizvraag
welke marktvorm: aanbieders zijn hoeveelheidsaanpassers
A
monopolie
B
oligopolie
C
volkomen concurrentie
D
monopolistische concurrentie
Slide 11 - Quizvraag
Een kenmerk van Volkomen concurrentie is:
A
Veel aanbieders, weinig vragers
B
Heterogeen product
C
Vrije toe- en uittreding
Slide 12 - Quizvraag
Een kenmerk van volkomen concurrentie
A
Ondoorzichtige markt.
B
Doorzichtige markt
Slide 13 - Quizvraag
Volkomen concurrentie
A
Weinig aanbieders en homogeen product
B
Weinig aanbieders en een heterogeen product
C
Veel aanbieders en een heterogeen product
D
Veel aanbieders en een homogeen product
Slide 14 - Quizvraag
Is hier sprake van volkomen concurrentie?
A
ja
B
nee
Slide 15 - Quizvraag
Dit is GEEN kenmerk van een volkomen concurrentie:
A
homogeen product
B
lastige toetreding
C
veel aanbieders
D
transparante markt
Slide 16 - Quizvraag
Een kenmerk van volkomen concurrentie
A
Prijszetter
B
Hoeveelheidsaanpasser
Slide 17 - Quizvraag
De marktvorm volkomen concurrentie ...
A
bestaat uit vier verschillende markten
B
komt in de praktijk veel voor
C
heeft heterogene producten
D
heet ook wel volledige mededinging
Slide 18 - Quizvraag
Een andere naam voor Volkomen concurrentie is:
A
Volledige mededinging
B
Onvolkomen concurrentie
C
Monopolie
Slide 19 - Quizvraag
De marktvorm volkomen concurrentie ...
A
bestaat uit vier verschillende markten
B
komt in de praktijk heel veel voor
C
heeft heterogene producten
D
heet ook wel volledige mededinging
Slide 20 - Quizvraag
dit is GEEN kenmerk van de volkomen concurrentie:
A
veel aanbieders
B
transparante markt
C
moeilijke toetreding
D
vraag en aanbod bepalen de prijs
Slide 21 - Quizvraag
Wat is onjuist over volkomen concurrentie?
A
Veel concurrentie
B
Prijs wordt bepaald door vraag en aanbod
C
Heterogene goederen
D
Veel aanbieders
Slide 22 - Quizvraag
Bij proportioneel variabele kosten is de GCK een ...(1) en de GVK een ...(2) lijn
A
1 dalende
2 horizontale
B
1 dalende
2 stijgende
C
1 horizontale
2 horizontale
D
1 horizontale
2 stijgende
Slide 23 - Quizvraag
TO= 3Q TK= 2Q + 10.000 Er is sprake van proportioneel variabele kosten. Wat is de MK?
A
3Q
B
2
C
2Q
D
10.000
Slide 24 - Quizvraag
Proportioneel variabele kosten:
A
kosten die evenredig met de omzet stijgen of dalen
B
kosten die meer dan evenredig toenemen als de omzet stijgt
C
kosten die minder dan evenredig toenemen bij een stijgende omzet
Slide 25 - Quizvraag
In welke grafiek is geen sprake van proportioneel variabele kosten?
A
B
C
D
Slide 26 - Quizvraag
Geef aan welke bewering juist of onjuist is I Constante kosten zijn kosten die niet veranderen II Proportioneel variabele kosten zijn constant per eenheid product
A
Beide beweringen zijn juist
B
Bewering I is juist, bewering II is onjuist
C
Bewering I is onjuist, bewering II is juist
D
Beide beweringen zijn onjuist
Slide 27 - Quizvraag
bij proportioneel variabele kosten geldt dat
A
MO=MK
B
GTK =GO
C
GVK = MK
D
MO=0
Slide 28 - Quizvraag
Bij proportioneel variabele kosten, is de winst maximaal bij:
A
de maximale productiecapaciteit.
B
MO = MK
C
TK > TO
D
GCK = 0
Slide 29 - Quizvraag
Bij progressieve variabele kosten zullen de totale kosten ... als productie stijgt.
A
steeds harder dalen
B
steeds harder stijgen
C
steeds even hard stijgen
D
steeds even hard dalen
Slide 30 - Quizvraag
Wat is er aan de hand bij een Break-even punt?
A
De variabele kosten zijn gelijk aan de vaste kosten
B
MO = MK
C
De totale kosten zijn gelijk aan de totale opbrengsten
D
De Constante kosten zijn dan nul
Slide 31 - Quizvraag
In het break-even punt geldt:
A
TO = 0
B
TO = TK
C
TW = 0
D
GO = GTK
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het Break-even punt?
A
snijpunt van de tck en tvk
B
snijpunt van de tck en to
C
snijpunt van de to en tk
D
snijpunt van de tvk en to
Slide 33 - Quizvraag
Als je het break-even punt berekent, wat bereken je dan?
A
De break-even omzet
B
De break-even kosten
C
De break-even opbrengsten
D
De break-even afzet
Slide 34 - Quizvraag
Wat is het break-even punt van een onderneming?
A
het moment waarop de brutowinst gelijk is aan de nettowinst.
B
het moment waarop de onderneming geen verlies maakt en ook geen winst.
Slide 35 - Quizvraag
Op het break even punt ….
A
Zijn de IWO en de omzet aan elkaar gelijk
B
Zijn de kosten en de winst aan elkaar gelijk
C
Zijn de dekkingsbijdrage en de constante kosten aan elkaar gelijk
D
Zijn de nettowinst en de constante kosten aan elkaar gelijk
Slide 36 - Quizvraag
Wat houdt het break-even punt in?
A
Quitte spelen
B
Geen winst, geen verlies
C
Kostendekkend zijn
D
Alle drie de antwoorden.
Slide 37 - Quizvraag
Wat zijn degressief variabele kosten?
A
Variabele kosten die per product afnemen
B
Variabele kosten die per product toenemen
C
Variabele kosten die per product gelijk blijven
Slide 38 - Quizvraag
Wat is een mogelijke oorzaak van degressief variabele kosten?
A
werknemers werken sneller bij grotere productie
B
overwerk wordt dubbel betaald
C
werknemers lopen elkaar in de weg op de werkvloer
D
korting bij grote bestellingen leveranciers
Slide 39 - Quizvraag
Is dit een homogeen of heterogeen product?
A
Homogeen
B
Heterogeen
Slide 40 - Quizvraag
Een spijkerbroek is een: homogeen/heterogeen product.