Landstede Groep

Tegenwoordige en verleden tijd van werkwoorden

Werkwoordspelling
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1-4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van deze les kan je:

-de tegenwoordige en verleden tijd van een werkwoord goed spellen                                                                                          

Slide 2 - Tekstslide

Tegenwoordige tijd enkelvoud
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 3 mogelijkheden:

1. ik-vorm
2. ik-vorm + t (let op niet de stam)
3. Hele werkwoord (bij meervoud)

Slide 3 - Tekstslide





Niet zeker? Gebruik het werkwoord lopen
ik
ik-vorm

jij?
jij 
ik-vorm+t

hij/zij/u/het
ik-vorm+t

wij/jullie/zij
hele ww

Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden:

Slide 5 - Tekstslide

Vul de goede werkwoordsvormen in:
1. (houden) ... je broer van detectives of (herkennen) ... hij zich niet in politieagenten?
2. Ik (vinden) ... het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering (versturen) ...
3. Mijn wang (bloeden) ... altijd als ik mij (snijden) ... tijdens het scheren.
4. Je (geloven) ... toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek (bestellen) ...?

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden
1. Houdt je broer van detectives of herkent hij zich niet in politieagenten?
2. Ik vind het plezierig als u de agenda een week voor de vergadering verstuurt. 
3. Mijn wang bloedt altijd als ik mij snijd tijdens het scheren.
4. Je gelooft toch niet dat iedereen zo'n spellingsboek bestelt?

Slide 7 - Tekstslide

Verleden tijd sterk werkwoord
*Zwak - verandert niet van klank in de verleden tijd

*Sterk - verandert  van klank in de verleden tijd:
lopen - liep - liepen
zwemmen - zwom - zwommen
verliezen - verloor - verloren
slaan - sloeg - sloegen

Slide 8 - Tekstslide

 Wil je weten of een sterk werkwoord in enkelvoud met een -t of een - d eindigt?
Maak het langer om het te horen:
vond of vont?
langer maken is vonden dus ook vond

Slide 9 - Tekstslide

        v = f     blijven = bleef

z = s  lezen = las

Slide 10 - Tekstslide

1. lopen = liep en liepen
2. worden = werd en werden
3. zijn = was en waren
4. verlaten = verliet en verlieten
5. blazen = blies en bliezen

Slide 11 - Tekstslide

Verleden tijd zwak werkwoorden 
/
/

Slide 12 - Tekstslide

Dus:
     Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en WEL in 't kofschip?        schrijf dan          of te / ten                             fietsen                 fietste

      Zit de laatste letter van het hele werkwoord -en NIET in 't kofschip?        schrijf dan         de / den                               bellen                    belde

Slide 13 - Tekstslide

Even oefenen
1. De politie (verrichten) ... wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Frans (maken) ... (duimen) ... Janita voor mij.
3. We (durven) ... niet te kijken toen de geheime politie op de deur (bonken) ...
4. Terwijl ik (tobben) ... over mijn cijfers, (krassen) ... Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 14 - Tekstslide

Antwoorden
1. De politie verrichtte wekenlang onderzoek naar de inbraken.
2. Toen ik mijn toets Frans maakte, duimde Janita voor mij.
3. We durfden niet te kijken toen de geheime politie op de deur bonkte.
4. Terwijl ik tobde over mijn cijfers, kraste Sandra haar naam in het tafelblad. 

Slide 15 - Tekstslide

Noem twee dingen die je deze les hebt geleerd.

Slide 16 - Open vraag

Heb je een vraag die je de volgende les beantwoord wilt hebben?

Slide 17 - Open vraag