Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Landstede Groep
‹
Terug naar zoeken
Na klar 1 havo/vwo D-Toets Kapitel 1 Hamburg
Noem de 9 persoonlijke voornaamwoorden in het Duits!
1 / 24
volgende
Slide 1:
Woordweb
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
In deze les zitten
24 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Noem de 9 persoonlijke voornaamwoorden in het Duits!
Slide 1 - Woordweb
(Ik) gehe in die Schule.
A
Du
B
Sie
C
Ich
D
Wir
Slide 2 - Quizvraag
Wohnt (jullie) in einem Dorf?
A
Sie
B
du
C
wir
D
ihr
Slide 3 - Quizvraag
(Hij) spielt Gitarre.
A
Sie
B
Er
C
Ich
D
Wir
Slide 4 - Quizvraag
Wisst ihr es noch? Die Verben haben und sein.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein
sein
Slide 5 - Sleepvraag
Wir
Ich
Du
Er
Ihr
Sie/sie
Tekst
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 6 - Sleepvraag
Regelmatige werkwoorden: wohnen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn
e
du wohn
st
er/sie es wohn
t
wir wohn
en
ihr wohn
t
sie wohn
en
Sie wohn
en
Slide 7 - Tekstslide
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het
hele
werkwoord
- en of - n.
Voorbeeld:
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis
Slide 8 - Tekstslide
Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het
hele
werkwoord
- en of - n.
Voorbeeld:
wohn
en
= wohn
kauf
en
= kauf
reis
en
= reis
ruder
n
= ruder
Slide 9 - Tekstslide
Herhaling regelmatige werkwoorden
STAM: werkwoord -en wohnen - wohn
Ezelsbruggetje:
F E E ST T EN T EN
Stam eindigend op
sis-klank (s/ss/x/sch/ß/z) du
alleen
t,
z. B. tanzen, reisen:
stam tanz dus:du tanz
t
Slide 10 - Tekstslide
(wohnen) Peter ………… in Köln.
A
wohne
B
wohnen
C
wohnst
D
wohnt
Slide 11 - Quizvraag
Ich habe hier (wohnen).
A
gewohnt
B
gewohnd
C
gewohnen
D
wohnen
Slide 12 - Quizvraag
Ihr (wohnen)... in Hamburg.
A
wohne
B
wohnt
C
wohnen
D
wohnst
Slide 13 - Quizvraag
vertaal het bezittelijk voornaamwoord:
Maaike ist (haar) Freundin.
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure
Slide 14 - Quizvraag
Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Dies ist (mijn)…...Buch (o)
A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein
Slide 15 - Quizvraag
vertaal het bezittelijk voornaamwoord:
Das ist ( uw) Fahrrad (o).
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr
Slide 16 - Quizvraag
vertaal het bezittelijk voornaamwoord
Das sind (onze) Eltern
A
meine
B
dien
C
ihre
D
unsere
Slide 17 - Quizvraag
Rangtelwoorden
2 t/m 19
getal + te
vierte, achte
vanaf 20
getal + ste
zwanzigste, einundzwanzigste
Uitzonderingen
erste
= eerste
dritte
= derde
achte
= achtste
siebte
= zevende
Slide 18 - Tekstslide
Rangtelwoorden
7. - 17. - 70.
A
siebte-siebzehnte-siebzigste
B
siebente-siebenzehnte-siebzigste
C
siebste - siebzehnste-siebzichste
D
siebte-siebzehnte-siebsigste
Slide 19 - Quizvraag
Rangtelwoorden t/m 19 >
–te
achter het uitgeschreven getal.
Der zwei
te
Platz. De tweede plaats.
Rangtelwoorden vanaf 20 >
–ste
achter het uitgeschreven getal.
Der zwanzig
ste
Platz. De twintigste plaats.
Am 1. Tag
gibt es noch viele Angebote.
Am ersten Tag......
Slide 20 - Tekstslide
__________ gehst du in die Ferien (op vakantie)?
A
Wo
B
Wann
C
Was
D
Woher
Slide 21 - Quizvraag
__________ kommst du?
A
Wie
B
Wohin
C
Woher
D
Wer
Slide 22 - Quizvraag
___________ hat sie Geburtstag?
A
Was
B
Wohin
C
Wo
D
Wann
Slide 23 - Quizvraag
__________ geht es dir?
A
Wer
B
Wie
C
Wo
D
Was
Slide 24 - Quizvraag