Søren Kierkegaard was een invloedrijke Deense filosoof uit de 19e eeuw die wordt beschouwd als een van de grondleggers van het existentialisme. Hij werd geboren op 5 mei 1813 in Kopenhagen en overleed op 11 november 1855. Kierkegaard staat bekend om zijn diepgaande reflecties over de menselijke ervaring, geloof, en de aard van het bestaan.
Zijn werk omvat een breed scala aan onderwerpen, waaronder ethiek, religie, angst, vrijheid, en de zoektocht naar betekenis in het leven. Kierkegaard's filosofie is vaak persoonlijk en existentieel van aard, waarbij hij de nadruk legt op de subjectieve ervaring van het individu en de noodzaak van persoonlijke keuze en verantwoordelijkheid.
Kierkegaard's schrijfstijl is vaak complex en literair, en hij maakte gebruik van pseudoniemen en fictieve dialogen om zijn ideeën over te brengen. Zijn bekendste werken omvatten "Vrees en beven" (1843), waarin hij de relatie tussen geloof en angst onderzoekt, en "De ziekte tot de dood" (1849), waarin hij de aard van wanhoop en de zoektocht naar spirituele vervulling onderzoekt.
Hoewel Kierkegaard tijdens zijn leven niet wijdverbreid werd erkend, hebben zijn ideeën een blijvende invloed gehad op de filosofie, theologie en literatuur. Zijn nadruk op de individuele ervaring en de zoektocht naar authenticiteit blijft relevant voor hedendaagse denkers en heeft bijgedragen aan het vormgeven van het existentialistische denken en de moderne filosofie als geheel.
Kierkegaard had een complexe relatie met de Lutherse Kerk. Hij groeide op in een streng Lutherse omgeving en was zeer bekend met de Lutherse theologie en traditie. Zijn vader was een strenge piëtistische Lutheraan, wat een sterke invloed had op Kierkegaards vroege leven en gedachtegoed.
Hoewel Kierkegaard een diepe waardering had voor bepaalde aspecten van de Lutherse traditie, zoals de nadruk op persoonlijk geloof en verlossing door genade, bekritiseerde hij ook de manier waarop het christendom in zijn tijd was geïnstitutionaliseerd. Hij zag hoe de Kerk vaak was verworden tot een sociale instelling, waarbij de ware betekenis van het geloof verloren was gegaan in formaliteiten en rituelen.
Kierkegaard pleitte voor een terugkeer naar een meer persoonlijke, existentiële vorm van geloof, waarbij individuen hun relatie met God op een diepgaande manier zouden ervaren, los van externe structuren en sociale verwachtingen. Dit bracht hem soms in conflict met de gevestigde Lutherse Kerk van zijn tijd, die hij beschouwde als te werelds en te ver verwijderd van de kern van het christelijk geloof.
Kierkegaard had in zijn testament uitdrukkelijk aangegeven dat hij niet begraven wilde worden door de staatskerk, vanwege zijn zorgen over de institutionele aard ervan.
Hij wilde in plaats daarvan begraven worden door een kleine gemeenschap van gelijkgestemden die zichzelf als volgelingen van zijn filosofie beschouwden. Echter, zijn wens werd genegeerd en zijn lichaam werd begraven op de Assistens Cemetery in Kopenhagen, wat toen de gewoonte was voor prominente Deense burgers.
Het is ironisch dat zijn kritiek op de geïnstitutionaliseerde Kerk werd onderstreept door het feit dat zijn laatste wens niet werd gerespecteerd. Deze gebeurtenis heeft ook bijgedragen aan het beeld van Kierkegaard als een figuur die worstelde met de spanning tussen zijn geloof en de gevestigde religieuze structuren van zijn tijd.