In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.
BBP = optelsom van alle toegevoegde waarden + ambtenarensalarissen
bruto toegevoegde waarde = omzet - kosten van ingekochte goederen en diensten (alles is inkoop behalve loon, huur, rente, pacht, winst en afschrijvingen)
Netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde - afschrijvingen.
Van de netto toegevoegde waarde moet een bedrijf de beloningen van de productiefactoren betalen (loon, huur, rente, pacht en uiteindelijk blijft de winst over).
NBI = optelsom alle primaire inkomens
NBI = NBP
Bbi = Nbi + afschrijvingen
Bbi = Bbp
Het Nationaal Inkomen is de som van al het verdiende (primaire) inkomen door de bevolking van een bepaald land in een jaar.
Bij Binnenlands Inkomen kijken we naar hoeveel inkomen er binnen de landsgrenzen wordt verdiend met produceren.
In Nederland wordt niet alleen met Nederlandse productiefactoren geld verdiend. Een Amerikaanse onderneming die in Nederland een vestiging heeft verdient winst. Gevolg?
Vraag 13: reele groei van het bruto binnenlands product?
Wat wordt er bedoeld met reele groei?
nominale economische groei: de procentuele verandering van de waarde van de productie
reele economische groei: de procentuele verandering van de omvang/volume/hoeveelheid van de productie
- een schematisch model van de werking van de economie als systeem.
- abstracte voorstelling van de relaties tussen sectoren (sterk vereenvoudigd).
- geeft alleen de geldstromen tussen sectoren.
- gesloten systeem: er blijft geen geld binnen een sector hangen.
Ingaande geldstroom = uitgaande geldstroom
- Y = netto nationaal inkomen
(S - I) + (B-O) = E - M
S - I = particuliere spaarsaldo
B - O = overheidssaldo
E - M = uitvoersaldo (saldo lopende rekening)
(S - I) + (B - O) = nationaal spaarsaldo
nationaal spaarsaldo = uitvoersaldo