Landstede Groep

7.3: Ontleedbare stoffen: enkelvoudige ionen deel 2

7.3: Ontleedbare stoffen: enkelvoudige ionen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

7.3: Ontleedbare stoffen: enkelvoudige ionen

Slide 1 - Tekstslide

Verbindingen
Er zijn zo'n 110 elementen, die kunnen met een chemische reactie niet ontleed worden.

Meeste stoffen: verbindingen. Dus een combinatie van 2 of meer elementen, zoals: H2O (water) of C6H12O6 (glucose)
Deze stoffen zijn ontleedbaar.

Slide 2 - Tekstslide

Verbindingen
Moleculaire stoffen (M3, H4): verbindingen tussen niet-metalen.

Voorbeelden?

Slide 3 - Tekstslide

Verbindingen
Moleculaire stoffen (M3, H4): verbindingen tussen niet-metalen.

H2O
C6H12O6
NH3
CH4

Slide 4 - Tekstslide

Verbindingen
Je kunt ook verbindingen hebben tussen een metaal en een niet-metaal. Dat noem je: ionaire verbindingen

Vaak is het positieve ion afkomstig van een metaal, en het negatieve ion van een niet-metaal.

Slide 5 - Tekstslide

Atoom vs ion
Zoek de verschillen:

Slide 6 - Tekstslide

Atoom vs ion
Een atoom is altijd neutraal, een ion heeft altijd een lading.

Slide 7 - Tekstslide

Ionen
Atomen kunnen elektronen opnemen en afstaan. Als dat gebeurd, dan krijg je meer of minder elektronen dan dat er protonen zijn: niet even veel plusjes als minnetjes.

Op zo'n moment heb je dus: een ion. 

Slide 8 - Tekstslide

Enkelvoudig positief ion
Als een atoom een elektron afstaat, dan heeft deze dus meer protonen (p+) dan elektronen (e-). Dit atoom is dan positief geladen.

Slide 9 - Tekstslide

Dus onthoud
Een positief geladen deeltje dat uit 1 atoomsoort bestaat heet een enkelvoudig positief ion.
De lading van het ion is gelijk aan het aantal elektronen (e-) dat het atoom heeft afgestaan.

Hoeveel e- heeft Cr6+ dan afgestaan?

Slide 10 - Tekstslide

Enkelvoudig negatief ion
Een atoom dat elektronen (e-) opneemt bevat meer elektronen dan protonen (p+).

Wat betekend dat voor de lading van het gevormde ion?

Slide 11 - Tekstslide

Enkelvoudig negatief ion
Een atoom dat elektronen (e-) opneemt bevat meer elektronen dan protonen (p+). 
De lading van dit ion is dan dus negatief.

Slide 12 - Tekstslide

Naamgeving en lading
Namen van metaalionen (positieve ionen) zijn vrij makkelijk: je pakt de naam van het metaal, zoals aluminium, en plakt daar -ion achter: aluminium-ion.

Naamgeving van negatieve ionen is moeilijker: in veel gevallen komt het achtervoegsel -ide en vervolgens ook nog -ion er achter: chloor atoom, en chloride-ion. In het geval van zwavel en zuurstof lijken de namen helemaal niet meer op de atoomnamen: sulfide-ion en oxide-ion.

Slide 13 - Tekstslide

Dubbele lading?
Het ijzer-ion is een bijzondere: die kan zowel een +2 als een +3 lading hebben. 

In dat geval wordt de ion-lading met Romeinse cijfers aangeduid:
ijzer(II)-ion heeft een +2 lading: Fe2+
ijzer(III)-ion heeft een +3 lading: Fe3+

Slide 14 - Tekstslide

Ionaire verbindingen
Positieve en negatieve ionen trekken elkaar aan en kunnen een verbinding maken met elkaar: een ionbinding.

Slide 15 - Tekstslide

Dit is keukenzout: NaCl

Slide 16 - Tekstslide

Verhoudingsformule
Na+-ionen en Cl--ionen zijn op een bepaalde manier gerangschikt in de stof.
NaCl is in dit geval een verhoudingsformule 
omdat deze iets zegt over de verhouding
waarin een natrium-ion en een chloride-ion
voorkomen in de stof.
In dit geval is dat: 1 : 1

Voor alle zouten geld: de totale negatieve lading is gelijk aan de totale positieve lading. Netto is de lading dus neutraal.

Slide 17 - Tekstslide

Opstellen verhoudingsformules
Opstellen doe je zo:
  1. Noteer de naam (in woorden) van het zout
  2. Zet de symbolen van de ionen tussen haakjes achter elkaar. Zet altijd het positieve ion voorop
  3. De totale lading moet neutraal zijn: in totaal dus even veel plus als min. Zet dus een index bij de symbolen. (Ze moeten zo simpel mogelijk zijn, dus niet meer deelbaar door 2 bijvoorbeeld)
  4. Vereenvoudig de formule door de haakjes en de ladingen weg te laten. 

Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld: Calciumbromide
Noteer de naam (in woorden) van het zout

1. Calciumbromide

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld: Calciumbromide
Zet de symbolen van de ionen tussen haakjes achter elkaar. Zet altijd het positieve ion voorop

1. Calciumbromide
2. (Ca2+)(Br-)

Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld: Calciumbromide
De totale lading moet neutraal zijn: in totaal dus even veel plus als min. Zet dus een index bij de symbolen. 

1. Calciumbromide
2. (Ca2+)(Br-)
3. (Ca2+)(Br-)2

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld: Calciumbromide
Vereenvoudig de formule door de haakjes en de ladingen weg te laten. 

1. Calciumbromide
2. (Ca2+)(Br-)
3. (Ca2+)(Br-)2
4. CaBr2

Slide 22 - Tekstslide

Huiswerk: alle opdrachten 7.3

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video