Landstede Groep
‹Terug naar zoeken

Sterke werkwoorden DISK - werkwoorden 111 t/m 120

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
* Oefenen met de sterke werkwoorden
MAANDAG TOETS 111 t/m 120

Slide 2 - Tekstslide

OEFENEN STERKE WERKWOORDEN
- Betekenis van de werkwoorden
- Vervoeging verleden tijd en voltooide tijd

Slide 3 - Tekstslide

laten

De jongen ..... zijn telefoon vallen.
A
laatte
B
gelaten
C
liette
D
liet

Slide 4 - Quizvraag

lopen

Wij zijn naar de bakker .....
A
geliept
B
gelopen
C
liepen
D
geverlopen

Slide 5 - Quizvraag

roepen

De jongens ..... naar hun vriend.
A
roepte
B
riepen
C
riepten
D
geroepen

Slide 6 - Quizvraag

slapen

Zij heeft de hele nacht niet ....
A
geslapen
B
sliepen
C
geslaapen
D
gesliept

Slide 7 - Quizvraag

vallen

Het water is op de grond ....
A
gevalt
B
vielen
C
gevallen
D
gevielen

Slide 8 - Quizvraag

bederven

Het brood was ..... .
A
gebedorven
B
bedorven
C
gebedierft

Slide 9 - Quizvraag

helpen

De klas ..... hun klasgenoot.
A
holp
B
hielpen
C
geholpen
D
hielp

Slide 10 - Quizvraag

scheppen

God ..... de aarde.
A
geschapen
B
schiepen
C
schiep
D
geschiept

Slide 11 - Quizvraag

sterven

De oude vrouw was gisteren ....
A
stierf
B
gestorven
C
gestierven
D
gestorfen

Slide 12 - Quizvraag

werpen

De bal werd in de lucht ....
A
wierp
B
gewierp
C
wierpen
D
geworpen

Slide 13 - Quizvraag

kiezen

Wij ... een boek in de bieb.
A
kiesten
B
koos
C
koosden
D
kozen

Slide 14 - Quizvraag

liegen

Ik .... over mijn leeftijd.
A
loog
B
liegde
C
logen
D
geloogde

Slide 15 - Quizvraag

schieten

De meiden .... de bal tegen de muur.
A
schietten
B
schoot
C
schoten
D
geschiette

Slide 16 - Quizvraag

verbieden

De agent .... mij om daar te parkeren.
A
geverbied
B
verbood
C
verbiedde
D
verboden

Slide 17 - Quizvraag

verliezen

De jongen .... met armpje drukken.
A
verliesde
B
verloren
C
verloorde
D
verloor

Slide 18 - Quizvraag

vliegen

De mug .... op mijn arm.
A
vloog
B
vliegde
C
vloogte
D
vlieg

Slide 19 - Quizvraag

vriezen

De ijsjes .... in de vriezer.
A
vroren
B
vrieste
C
vriesten
D
vroor

Slide 20 - Quizvraag

buigen

De vrouw .... voor het publiek.
A
buigde
B
boogten
C
boog
D
bogen

Slide 21 - Quizvraag

druipen

Het water ..... van het glas.
A
dropen
B
droop
C
druipte
D
dropende

Slide 22 - Quizvraag

fluiten

Ahmad .... vorig jaar een beetje gek.
A
fluitte
B
flootte
C
floot
D
floten

Slide 23 - Quizvraag

https:

Slide 24 - Link