In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Oefenvragen Waarnemen en Zintuigen
Slide 1 - Tekstslide
1. Prikkel: Invloed uit de omgeving op een organisme 2. Impuls: Een elektrisch signaal (‘seintje’) dat van de zintuigcellen door zenuwen naar de hersenen wordt geleid
A
1 Waar
2 Nietwaar
B
1 Nietwaar
2 Waar
C
Beide waar
D
Beide nietwaar
Slide 2 - Quizvraag
is de prikkel voor het oog.
Geluid is de prikkel voor het .
Een prikkel wordt pas waargenomen als de hoog
genoeg is. Dan wordt het elektrische signaal omgezet in een
adequate
oor
licht
drempelwaarde
impuls
Slide 3 - Sleepvraag
Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel?
A
hersenen
B
hersenen en zenuwen
C
hersenen, zenuwen en ruggenmerg
D
hersenen en ruggenmerg
Slide 4 - Quizvraag
Wat zie je op de afbeelding?
Kies het beste antwoord
A
Klieren
B
Het ruggenmerg
C
De zenuwen
D
Het zenuwstelsel
Slide 5 - Quizvraag
Een zintuig: Het is een orgaan dat reageert op prikkels
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 6 - Quizvraag
Een zintuigcel vangt prikkels op en zet die om in impulsen
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 7 - Quizvraag
Waar ontstaat een impuls?
A
in de zintuigcellen
B
in het zintuig
C
in de klas
D
in de prikkel
Slide 8 - Quizvraag
Een functie van het zenuwstelsel
A
bloed zuiveren
B
reacties regelen van spieren of klieren
C
prikkels van de spieren ontvangen
D
zintuigcellen aanmaken
Slide 9 - Quizvraag
komt binnen bij je zintuigcellen
Elektrische signaaltje via een zenuw
Reactie
Respons
Prikkel
Impuls
Slide 10 - Sleepvraag
Oefenvragen waarnemen
Basisstof 3
Slide 11 - Tekstslide
slakkenhuis
zenuw
oorschelp
trommelvlies
Slide 12 - Sleepvraag
De buis van Eustachius verbindt
A
de trommelholte met het middenoor
B
de oorschelp met de keelholte
C
het slakkenhuis met de trommelholte
D
de trommelholte met de keelholte
Slide 13 - Quizvraag
daar liggen de gehoorzintuigcellen die geprikkeld worden door geluid
A
de gehoorgang
B
de gehoorbeentjes
C
het slakkenhuis
D
de gehoorzenuw
Slide 14 - Quizvraag
In volgorde nr 4 - 6 - 8
A
4 trommelvlies
6 buis van Eustachius
8 gehoorzenuw
B
4 gehoorgang
6 gehoorgang
8 oorschelp
C
4 slakkenhuis
6 aambeeld
8 hamer
D
4 evenwichtsorgaan
6 stijgbeugel
8 trommelgang
Slide 15 - Quizvraag
1. De gehoorzintuigcellen worden geprikkeld door geluid en daar ontstaan impulsen 2. Een impuls gaat via de gehoorzenuw naar de hersenen
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1 waar
2 nietwaar
D
1 nietwaar
2 waar
Slide 16 - Quizvraag
Wat is NIETWAAR over de buis van Eustachius?
A
Als je gaapt of slikt gaat deze open
B
kan verstopt raken
C
Verbinding in het slakkenhuis
D
Verbinding tussen neus en oor
Slide 17 - Quizvraag
Wanneer hoor je iets?
A
Als geluidstrillingen
de gehoorgang binnenkomen
B
Als geluidstrillingen het trommelvlies en de gehoorbeentjes laten trillen
C
Als geluidstrillingen speciale 'haartjes' in het slakkenhuis prikkelen
D
Als impulsen vanuit het slakkenhuis via de gehoorzenuw de hersenen bereiken
Slide 18 - Quizvraag
Welk deel van het oor vangt als eerste geluid op
A
De oorschelp
B
De gehoorgang
C
Het trommelvlies
D
De gehoorzintuigjes
Slide 19 - Quizvraag
De gehoorzenuw geleidt impulsen van het slakkenhuis naar de hersenen
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 20 - Quizvraag
Wat is waar
A
Oorsmeerkliertjes die oorsmeer maken, houden het trommelvlies soepel
B
De buis van Eustachius
houdt het trommelvlies soepel
C
De gehoorbeentjes
houden het trommelvlies soepel
D
Het slakkenhuis houdt het trommelvlies soepel
Slide 21 - Quizvraag
Oefenvragen waarnemen
Basisstof 4
Slide 22 - Tekstslide
is de prikkel voor het oog.
Geluid is de prikkel voor het
Een prikkel wordt pas waargenomen als de hoog genoeg is.
Dan wordt het elektrische signaal omgezet in een
adequate
oor
adequate
licht
drempelwaarde
impuls
Slide 23 - Sleepvraag
Deze zorgt ervoor dat het beeld op de gele vlek terechtkomt
A
De iris
B
Het netvlies
C
De blinde vlek
D
De lens
Slide 24 - Quizvraag
Wat is NIETWAAR over traanklieren traanbuizen en traanvocht
A
Traanbuizen vervoeren het traanvocht naar de neusholte
B
Traanklieren maken traanvocht, dat voorkomt het uitdrogen van de ogen
C
Traanvocht spoelt kleine vuiltjes of prikkelende stoffen weg
D
De traanklieren vervoeren het traanvocht naar de neusholte
Slide 25 - Quizvraag
wenkbrauw
traanklier
traanbuis
pupil
wimper
iris
ooglid
Harde oogvlies
Slide 26 - Sleepvraag
Nummer 6
(1 of meer antw. goed)
A
hier zie je het meest scherp
B
dit is de blinde vlek
C
in het centrum van het netvlies
D
dit is de gele vlek
Slide 27 - Quizvraag
nr. 8
nr. 4
nr. 10
nr. 5
Lens
Iris
netvlies
zenuw
Slide 28 - Sleepvraag
Wat klopt? De iris .....
A
is het vaatvlies
B
is de lens
C
is het netvlies
D
is het gekleurde deel van het oog dat je ziet
Slide 29 - Quizvraag
1. Oogspier: draaien het oog in de juiste richting
2. Harde oogvlies: beschermt het binnenste van het oog
A
1: waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 30 - Quizvraag
1. Door de traanbuizen wordt het traanvocht afgevoerd naar de neusholte
2: De pupil is een vliesje
A
1: waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 31 - Quizvraag
1. De gele vlek is de plaats in het centrum van het netvlies waarmee je het scherpst kunt zien 2. Het hoornvlies beschermt de iris en de pupil
A
1: waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 32 - Quizvraag
De oogzenuw verbindt de volgende onderdelen met elkaar
A
het netvlies en de hersenen
B
het netvlies en de lens
C
de pupil en het netvlies
D
de hersenen en de lens
Slide 33 - Quizvraag
Gezichts-zintuigcellen: Deze zintuigcellen in het netvlies nemen lichtprikkels waar en zetten de lichtprikkels om in impulsen.
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 34 - Quizvraag
Hoe noem je de plaats waar de oogzenuw het oog verlaat; (deze bevat geen gezichtszintuigcellen)
A
De gele vlek
B
Het netvlies
C
Het harde oogrok
D
De blinde vlek
Slide 35 - Quizvraag
Traanvocht zorgt ervoor dat de ogen niet uitdrogen en spoelt kleine stofjes en prikkelende stoffen weg
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 36 - Quizvraag
Oefenvragen waarnemen
Basisstof 5
Slide 37 - Tekstslide
Sleep naar de juiste plek
buitenste laag naar binnenste laag
Opperhuid
Lederhuid
Onderhuids bindweefsel
Slide 38 - Sleepvraag
1. Tastzintuig: Een zintuig dat in de huid ligt en reageert op lichte aanraking 2. Drukzintuig: Ligt dieper in de huid dan een tastzintuig. Reageert op druk
A
1: waar
2: nietwaar
B
1: nietwaar
2: waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 39 - Quizvraag
De huid Wat is juist?
A
A: dode cellen
B: deze cellen gaan dood
C: nieuwe cellen worden gevormd
1 : Hoornlaag - 2. Kiemlaag
B
A: nieuwe cellen worden gevormd
B: dode cellen
C: deze cellen gaan dood
1. Opperhuid - 2. Hoornlaag
Slide 40 - Quizvraag
In volgorde nr. 2 nr. 3
A
nr. 2: zenuw
nr. 3: haarzakje
B
nr. 2: bloedvat
nr. 3: talgklier
C
nr. 2: zenuw
nr. 3: talgklier
D
nr. 2: bloedvat
nr. 3: haarzakje
Slide 41 - Quizvraag
In volgorde nr. 4 nr. 5
A
nr. 4: zenuw
nr. 5: zweetklier
B
nr. 4: pijnpunt
nr. 5: zweetklier
C
nr. 4: pijnpunt
nr. 5: talgklier
D
nr. 4: talgknop
nr. 5: zweetpunt
Slide 42 - Quizvraag
In volgorde nr. 6 nr. 10
A
nr. 6: talgklier
nr. 10: kiemlaag
B
nr. 6: hoornlaag
nr. 10: testknopje
C
nr. 6: drukzintuig
nr. 10: kiemlaag
D
nr. 6: drukzintuig
nr. 10: opperhuid
Slide 43 - Quizvraag
1. Talg wordt geproduceerd door de talgklieren. 2. Talgklieren liggen 'naast' een haar. 3. Talg zorgt ervoor dat de haren en de hoornlaag soepel blijven. 4. Talgklieren liggen in de lederhuid.
A
1 en 3: waar
2 en 4: nietwaar
B
1, 2 en 4: waar
3: nietwaar
C
2, 3 en 4: waar
D
allemaal waar
Slide 44 - Quizvraag
opperhuid
in lederhuid
onderhuids bindsweefsel
talgklier
haren
tastknopje
vet
pijnpunt
drukzintuig
bloedvat
haarspiertje
zweetklier
Slide 45 - Sleepvraag
Wat is het verschil tussen tastzintuigen en drukzintuigen
A
Tastzintuigen heel diep in de huid (in het onderhuids bindweefsel)
B
Drukzintuigen liggen wat dieper in de huid dan tastzintuigen
C
Drukzintuigen liggen in de kiemlaag
D
Overal in de huid liggen evenveel tastzintuigen
Slide 46 - Quizvraag
1: Huidlaag met resten van dode cellen die beschermt tegen beschadiging, uitdroging en ziekteverwekkers 2: De huidlaag met levende cellen. Er worden daarin steeds nieuwe cellen gevormd
A
1: Hoornlaag
2: Lederhuid
B
1: Opperhuid
2: Kiemlaag
C
1: Kiemlaag
2: Hoornlaag
D
1: Hoornlaag
2: Kiemlaag
Slide 47 - Quizvraag
De huidlaag met daarin zintuigen en zweetklieren
A
Hoornlaag
B
Opperhuid
C
Lederhuid
D
Onderhuids bindweefsel
Slide 48 - Quizvraag
1: Het is een zintuig dat in de huid ligt en reageert op kou 2: Een zintuig dat in de huid ligt en reageert op warmte