Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
Landstede Groep
‹
Terug naar zoeken
DISK thema 4 eten - les 3 - ovt deel 2
H
oi allemaal
het is:
donderdag
14 december
2023
1 / 47
volgende
Slide 1:
Tekstslide
NT2
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1
In deze les zitten
47 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
H
oi allemaal
het is:
donderdag
14 december
2023
Slide 1 - Tekstslide
Hoe gaat het?
DISK
Hoe ver ben je?
Don't forget!
> grammaticatrainer
> send me the "taken"
Slide 2 - Tekstslide
DISK Thema 5 - LIEFDE
Grammatica:
> Past Simple of strong verbs (verleden tijd) deel 2
> verkleinwoorden
Nieuwe woorden LIEFDE
Klanken
Praatplaat kerstmis
Slide 3 - Tekstslide
Now we will learn the
past simple
sterke
en
zwakke
werkwoorden >
strong
en
weak
verbs
Slide 4 - Tekstslide
Past Simple
SoFT KeTCHuP
Ik praat = Ik praat
te
(I spoke)
Ik fiets = ik fiets
te
(I cycled)
Ik hebgefiets
t
(I have cycled)
Ik ren = ik ren
de
( I ran)
Ik hoor = ik hoor
de
(I heard)
Ik heb gehoor
d
= I have heard
Slide 5 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd (ott = present simple)
Ik
fiets
naar huis
Khalid
fietst
naar huis
Slide 6 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd (ott)
Present simple
Ik
fiets
naar huis
Khalid
fietst
naar huis
Verleden tijd (ovt)
Past simple
Ik
fietste
naar huis
Khalid
fietste
naar huis
Slide 7 - Tekstslide
Verschillende tijden
Tegenwoordige tijd (ott) - Ik
woon
i
n Amsterdam
Present simple
Voltooide tijd (vtt) - Ik heb in Amsterdam gewoond
Present perfect
Verleden tijd (ovt)
-
Ik
woonde
in Amsterdam.
Past simple
Slide 8 - Tekstslide
Zwakke werkwoorden = regelmatige werkwoorden
weak verbs
Zij volgen de regel:
SoFT KeTCHuP
(T eX KoFSCHiP)
They follow this rule:
SoFT KeTCHuP
(T eX KoFSCHiP)
Which consonants in SoFT KeTCHuP are written with capitals???
Slide 9 - Tekstslide
Verleden tijd -
past simple
Regelmatige werkwoorden
-> volgen de
regel T eX KoFSCHiP
Hele werkwoord
fiets
en
De stam
fiet
s
(
T eX KoF
S
CHiP
)
- stam + te (enkelvoud) fiets
te
- stam + ten (meervoud) fiets
ten
Slide 10 - Tekstslide
Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden -> volgen de regel
Hele werkwoord
wonen
Wat is de stam? ...
Wat is de regel? ...
Slide 11 - Tekstslide
Regelmatige werkwoorden
Regelmatige werkwoorden -> volgen de regel
Hele werkwoord
wonen
De stam
woon
(
niet
in T eX KoFSCHiP)
- stam + de (enkelvoud) woon
de
- stam + den (meervoud woon
den
Slide 12 - Tekstslide
SoFT KeTCHuP
In SoFT KeTCHuP:
Not
in SoFT KeTCHuP
STAM + te/ten STAM + de/den
Hele werkwood -
en
Slide 13 - Tekstslide
present perfect - past simple
I
have lived
in Amsterdam
I
lived
in Amsterdam
Ik
heb
in Amsterdam
gewoond
(
present perfect
)
Ik
woonde
in Amsterdam (
past simple
)
Slide 14 - Tekstslide
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) - past perfect
Ik
heb
in Amsterdam
gewoond
Heb gewoond
= vtt >
past perfect
Gewoond
=
voltooid deelwoord
Ik woon
de
Ik heb gewoon
d
So, you can use SoFT KeTCHuP for the past perfect too !
Slide 15 - Tekstslide
Wat is de stam van pakken?
Slide 16 - Open vraag
Wat is de verleden tijd enkelvoud (past simple) van pakken?
Slide 17 - Open vraag
Wat is de verleden tijd (past simple) meervoud van pakken?
Slide 18 - Open vraag
Wat is de stam van leggen?
Slide 19 - Open vraag
Wat is de verleden tijd (past simple) enkelvoud van leggen?
Slide 20 - Open vraag
Wat is de verleden tijd (past simple) meervoud van leggen?
Slide 21 - Open vraag
Wat is de stam van praten?
Slide 22 - Open vraag
Wat is de verleden tijd (past simple) enkelvoud van praten?
Slide 23 - Open vraag
Wat is de verleden tijd (past simple) meervoud van praten?
Slide 24 - Open vraag
Wat is de vtt (past perfect) van praten?
Slide 25 - Open vraag
Wat is de stam van leven?
Slide 26 - Open vraag
Wat is de verleden tijd (past simple) enkelvoud van leven?
Slide 27 - Open vraag
Wat is de verleden tijd (past simple) meervoud van leven?
Slide 28 - Open vraag
Wat is de vtt (past perfect) van leven?
Slide 29 - Open vraag
Vul in schudden.
Ik ..... zijn hand gisteren
A
schudde
B
schudden
C
schudte
D
schudten
Slide 30 - Quizvraag
Vul in antwoorden.
Hij ..... gisteren pas heel laat.
A
antwoordte
B
antwoordde
C
anwoorde
D
antwoordten
Slide 31 - Quizvraag
Vul in voeden.
Wij ..... gisteren de paarden.
A
voedte
B
voedten
C
voedden
D
voedde
Slide 32 - Quizvraag
vul in bloeden.
De wonden ..... heel erg
A
bloedde
B
bloedt
C
bloedden
D
bloedte
Slide 33 - Quizvraag
vul in antwoorden.
Het vliegtuig ..... gisteren pas heel laat.
A
landt
B
landden
C
landten
D
landde
Slide 34 - Quizvraag
Nieuwe woorden - thema 5 - liefde
Verliefd zijn = to be in love
Houden van = to love
Slide 35 - Tekstslide
het avondeten
zelfstandig naamwoord (noun)
wat je 's avonds eet (warm)
het ontbijt
- het avondeten
zin
: Ik heb zin in het
avondeten
Slide 36 - Tekstslide
het bestek
zelfstandig naamwoord (noun)
daar eet je mee
het bestek:
mes, vork, lepel
zin
: Het
bestek
ligt naast het
bord
(the plate).
Slide 37 - Tekstslide
ongezond
bijvoeglijk naamwoord (adjective)
niet gezond (unhealthy)
gezond <-> ongezond
niet goed voor je gezondheid
zin:
Een donut is
ongezond
.
Ongezond
Gezond
Slide 38 - Tekstslide
snijden
werkwoord (verb)
"kapot" maken
je gebruikt een
mes
om te
snijden
zin
: Ik
snijd
de
appel
in
stukjes
(in pieces).
Slide 39 - Tekstslide
bestellen
werkwoord (verb)
in een
restaurant
om eten vragen (to order)
zin
:
Ik wil een
toetje
bestellen
(I want to order a desert)
Slide 40 - Tekstslide
Klanken thema 3 & 4
f (hard) / v (zacht)
fiets flat fruit
viool vader vechten
s (hard) / z (zacht)
snoep suiker stoppen
zeep zeker zacht
Slide 41 - Tekstslide
Aan het eind van een woord
f
of
s
(at the end of a word)
gaa
f
hui
s
drui
f
laar
s
wol
f
boo
s
beloo
f
advocate
s
Slide 42 - Tekstslide
I
n het midden van een woord:
f > v
and
s > z
(in the middle of a word)
gaa
f
ga
v
e boo
s
bo
z
e
drui
f
drui
v
en hui
s
hui
z
en
wol
f
wol
v
in laar
s
laar
z
en
Slide 43 - Tekstslide
Wat eet jij ?
Ontbijt
= breakfast
Lunch
= lunch
Avondeten
= dinner
Tussendoor
= in between
Slide 44 - Tekstslide
Schrijven in DISK
Ga naar taak 5 van thema 4
Slide 45 - Tekstslide
Spreken
Tussendoor = in between
Slide 46 - Tekstslide
Do you remember?
HEBBEN = TO HAVE
Ik
???
Hij / zij / u
???
Jij
???
Wij hebben
Zij hebben
Jullie hebben
Slide 47 - Tekstslide